Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. deren:
  2. Wiktionary:
Dutch to German:   more detail...
  1. deren:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for deren from German to Dutch

deren:

deren adj

  1. deren (wesse)
    wier; welker

Translation Matrix for deren:

NounRelated TranslationsOther Translations
wier Alge; Meeresalge; Seetang
ModifierRelated TranslationsOther Translations
welker deren; wesse
wier deren; wesse

Wiktionary Translations for deren:

deren
  1. genitief en datief vrouwelijk enkelvoud van het bepaalde lidwoord de

Cross Translation:
FromToVia
deren van wie; wiens; wier whose — of whom (relative)
deren waarvan whose — of which (relative)
deren waarvan; waarvandaan; waarom; waarover dont — De qui, de quoi, duquel, de laquelle, desquels, desquelles.



Dutch

Detailed Translations for deren from Dutch to German

deren:

deren verb (deer, deert, deerde, deerden, gedeerd)

  1. deren
    verletzen; schaden
    • verletzen verb (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)
    • schaden verb (schade, schadest, schadet, schadete, schadetet, geschadet)

Conjugations for deren:

o.t.t.
  1. deer
  2. deert
  3. deert
  4. deren
  5. deren
  6. deren
o.v.t.
  1. deerde
  2. deerde
  3. deerde
  4. deerden
  5. deerden
  6. deerden
v.t.t.
  1. heb gedeerd
  2. hebt gedeerd
  3. heeft gedeerd
  4. hebben gedeerd
  5. hebben gedeerd
  6. hebben gedeerd
v.v.t.
  1. had gedeerd
  2. had gedeerd
  3. had gedeerd
  4. hadden gedeerd
  5. hadden gedeerd
  6. hadden gedeerd
o.t.t.t.
  1. zal deren
  2. zult deren
  3. zal deren
  4. zullen deren
  5. zullen deren
  6. zullen deren
o.v.t.t.
  1. zou deren
  2. zou deren
  3. zou deren
  4. zouden deren
  5. zouden deren
  6. zouden deren
diversen
  1. deer!
  2. deert!
  3. gedeerd
  4. derend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for deren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
schaden deren benadelen; beschadigen; duperen; krenken; kwaad doen; kwaad kunnen; kwetsen; misdrijven; molesteren; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schadelijk zijn voor; schaden
verletzen deren aanranden; belasteren; benadelen; bezeren; blesseren; duperen; folteren; inbreuk maken; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwellen; kwetsen; lasteren; martelen; nadeel toebrengen; onteren; ontwijden; overtreden; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; prikken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; steken; steken geven; verkrachten; verwonden; zeer doen

Wiktionary Translations for deren:

deren
verb
  1. schade doen

Cross Translation:
FromToVia
deren schaden; schädigen nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un.