Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Nation:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Nation from German to Dutch

Nation:

Nation [die ~] noun

  1. die Nation (Land; Staat; Reich)
    de staat; het land; het rijk; de natie
  2. die Nation (Volk)
    het volk; de natie
  3. die Nation (Heimatland; Heimat; Herkunftsland; )
    het vaderland; land van herkomst; de bakermat; het thuisland; het geboorteland; land van oorsprong

Translation Matrix for Nation:

NounRelated TranslationsOther Translations
bakermat Geburtsland; Heimat; Heimatboden; Heimatland; Herkunftsland; Land; Landschaft; Nation Geburtsort; Ursprung; Wiege
geboorteland Geburtsland; Heimat; Heimatboden; Heimatland; Herkunftsland; Land; Landschaft; Nation
land Land; Nation; Reich; Staat Land; Landschaft; Provinz; Ufer; Wall
land van herkomst Geburtsland; Heimat; Heimatboden; Heimatland; Herkunftsland; Land; Landschaft; Nation
land van oorsprong Geburtsland; Heimat; Heimatboden; Heimatland; Herkunftsland; Land; Landschaft; Nation
natie Land; Nation; Reich; Staat; Volk
rijk Land; Nation; Reich; Staat Reich
staat Land; Nation; Reich; Staat Aufführung; Aufstellung; Aufzählung; Beschaffenheit; Gemütszustand; Kondition; Liste; Staat; Tabelle; Verfassung; Verzeichnis; Zustand
thuisland Geburtsland; Heimat; Heimatboden; Heimatland; Herkunftsland; Land; Landschaft; Nation
vaderland Geburtsland; Heimat; Heimatboden; Heimatland; Herkunftsland; Land; Landschaft; Nation
volk Nation; Volk
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
rijk finanzstark; kapitalkräftig; sehr reich; steinreich

Synonyms for "Nation":


Wiktionary Translations for Nation:

Nation
noun
  1. Staat
  2. Gemeinschaft von Menschen, die durch eine gemeinsame Sprache, Kultur oder ein gemeinsames Territorium verbunden sind
Nation
noun
  1. een groep mensen die zich door gemeenschappelijke taal, cultuur of politieke geschiedenis verbonden voelt

Cross Translation:
FromToVia
Nation natie nation — community of people

Related Translations for Nation