German

Detailed Translations for anpacken from German to Dutch

anpacken:

anpacken verb (packe an, packst an, packt an, packte an, packtet an, angepackt)

  1. anpacken
    aanpakken; onderhanden nemen
    • aanpakken verb (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • onderhanden nemen verb (neem onderhanden, neemt onderhanden, nam onderhanden, namen onderhanden, onderhanden genomen)
  2. anpacken (festgreifen; fassen; packen; greifen; begreifen)
    grijpen; beetgrijpen; vastgrijpen; beetnemen; beetpakken; aanpakken; vatten; vastpakken; vastnemen
    • grijpen verb (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • vastgrijpen verb (grijp vast, grijpt vast, greep vast, grepen vast, vastgegrepen)
    • beetnemen verb (neem beet, neemt beet, nam beet, namen beet, beetgenomen)
    • beetpakken verb (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • aanpakken verb (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • vatten verb (vat, vatte, vatten, gevat)
    • vastpakken verb (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • vastnemen verb (neem vast, neemt vast, nam vast, namen vast, vastgenomen)
  3. anpacken (anfassen; festhalten; greifen; )
    grijpen; vastpakken; aanklampen; beetpakken; vastklampen; beetgrijpen
    • grijpen verb (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • vastpakken verb (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • aanklampen verb (klamp aan, klampt aan, klampte aan, klampten aan, aangeklampt)
    • beetpakken verb (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • vastklampen verb (klamp vast, klampt vast, klampte vast, klampten vast, vastgeklampt)

Conjugations for anpacken:

Präsens
  1. packe an
  2. packst an
  3. packt an
  4. packen an
  5. packt an
  6. packen an
Imperfekt
  1. packte an
  2. packtest an
  3. packte an
  4. packten an
  5. packtet an
  6. packten an
Perfekt
  1. habe angepackt
  2. hast angepackt
  3. hat angepackt
  4. haben angepackt
  5. habt angepackt
  6. haben angepackt
1. Konjunktiv [1]
  1. packe an
  2. packest an
  3. packe an
  4. packen an
  5. packet an
  6. packen an
2. Konjunktiv
  1. packte an
  2. packtest an
  3. packte an
  4. packten an
  5. packtet an
  6. packten an
Futur 1
  1. werde anpacken
  2. wirst anpacken
  3. wird anpacken
  4. werden anpacken
  5. werdet anpacken
  6. werden anpacken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anpacken
  2. würdest anpacken
  3. würde anpacken
  4. würden anpacken
  5. würdet anpacken
  6. würden anpacken
Diverses
  1. pack an!
  2. packt an!
  3. packen Sie an!
  4. angepackt
  5. anpackend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for anpacken:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanklampen Anfassen; Anpacken
aanpakken Anfassen; Anpacken
beetnemen Festnehmen; Festpacken
beetpakken Anfassen; Anpacken; Festnehmen; Festpacken
grijpen Arestieren
vastpakken Festnehmen; Festpacken
vatten Begreifen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanklampen anfassen; anpacken; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; zugreifen
aanpakken anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen annehmen; durchgreifen; von anpacken wissen; zugreifen; zulangen
beetgrijpen anfassen; anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; packen; zugreifen
beetnemen anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen foppen; zum Narren halten; zum besten haben
beetpakken anfassen; anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; packen; zugreifen
grijpen anfassen; anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; packen; zugreifen abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; grapschen; greifen; klemmen; krallen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; wegkappern; zugreifen; zulangen; überlisten
onderhanden nemen anpacken
vastgrijpen anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen
vastklampen anfassen; anpacken; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; zugreifen
vastnemen anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen
vastpakken anfassen; anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; packen; zugreifen
vatten anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen abfangen; eingreifen; einpacken; einsperren; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; fesseln; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten

Synonyms for "anpacken":


Wiktionary Translations for anpacken:

anpacken
verb
  1. gaan uitvoeren

Related Translations for anpacken