German

Detailed Translations for ausstossen from German to Dutch

ausstossen:

ausstossen verb

  1. ausstossen (verbannen)
    verbannen; verdrijven; uitbannen; bannen; uitzetten; uitstoten; uitwijzen; verjagen; bezweren; wegjagen
    • verbannen verb (verban, verbant, verbande, verbanden, verband)
    • verdrijven verb (verdrijf, verdrijft, verdreef, verdreven, verdreven)
    • uitbannen verb (ban uit, bant uit, bande uit, banden uit, uitgebannen)
    • bannen verb (ban, bant, bande, banden, geband)
    • uitzetten verb (zet uit, zette uit, zetten uit, uitgezet)
    • uitstoten verb (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)
    • uitwijzen verb (wijs uit, wijst uit, wees uit, wezen uit, uitgewezen)
    • verjagen verb (verjaag, verjaagt, verjaagde, verjaagden, verjaagd)
    • bezweren verb (bezweer, bezweert, bezweerde, bezweerden, bezweerd)
    • wegjagen verb (jaag weg, jaagt weg, joeg weg, joegen weg, weggejaagd)

Translation Matrix for ausstossen:

NounRelated TranslationsOther Translations
uitzetten Ausdehnung; Deportation; Deportierung; Erhöhung; Erweiterung; Vergrößerung; Verschleppung
verjagen Abschrecken; Verjagen; Wegjagen
wegjagen Abschrecken; Verjagen; Wegjagen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bannen ausstossen; verbannen
bezweren ausstossen; verbannen Schlangen beschwören; beschwören
uitbannen ausstossen; verbannen
uitstoten ausstossen; verbannen ausscheiden; ausstoßen
uitwijzen ausstossen; verbannen abschieben; ausweisen
uitzetten ausstossen; verbannen abgrenzen; absetzen; abstecken; abstellen; abzeichnen; ausmachen; ausschalten; ausweisen; deportieren; festlegen; trassieren; zwangsverschicken
verbannen ausstossen; verbannen
verdrijven ausstossen; verbannen abtreiben; fortjagen; forttreiben; verjagen; vertreiben; wegjagen
verjagen ausstossen; verbannen abtreiben; fortjagen; forttreiben; verjagen; vertreiben; wegjagen
wegjagen ausstossen; verbannen abtreiben; antreiben; auftreiben; fortjagen; forttreiben; verjagen; vertreiben; wegjagen; wegtreiben