German

Detailed Translations for ernennen from German to Dutch

ernennen:

ernennen verb (ernenne, ernennst, ernennt, ernannte, ernanntet, ernannt)

  1. ernennen (benennen; nennen)
    benoemen; betitelen; bestempelen
    • benoemen verb (benoem, benoemt, benoemde, benoemden, benoemd)
    • betitelen verb (betitel, betitelt, betitelde, betitelden, betiteld)
    • bestempelen verb (bestempel, bestempelt, bestempelde, bestempelden, bestempeld)
  2. ernennen (benennen; nennen)
    noemen; benoemen; een naam geven; vernoemen
    • noemen verb (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)
    • benoemen verb (benoem, benoemt, benoemde, benoemden, benoemd)
    • een naam geven verb (geef een naam, geeft een naam, gaf een naam, gaven een naam, een naam gegeven)
    • vernoemen verb (vernoem, vernoemt, vernoemde, vernoemden, vernoemd)
  3. ernennen (überlegen; erwägen; beschauen; )
    beschouwen; overwegen; overdenken; afwegen
    • beschouwen verb (beschouw, beschouwt, beschouwde, beschouwden, beschouwd)
    • overwegen verb (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • overdenken verb (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
    • afwegen verb (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
  4. ernennen (einsetzen; benennen)
    benoemen; in functie aanstellen
  5. ernennen (sich berufen; Berufung einlegen)
    beroepen
    • beroepen verb (beroep, beroept, beroepte, beroepten, beroept)

Conjugations for ernennen:

Präsens
  1. ernenne
  2. ernennst
  3. ernennt
  4. ernennen
  5. ernennt
  6. ernennen
Imperfekt
  1. ernannte
  2. ernanntest
  3. ernannte
  4. ernannten
  5. ernanntet
  6. ernannten
Perfekt
  1. habe ernannt
  2. hast ernannt
  3. hat ernannt
  4. haben ernannt
  5. habt ernannt
  6. haben ernannt
1. Konjunktiv [1]
  1. ernenne
  2. ernennest
  3. ernenne
  4. ernennen
  5. ernennet
  6. ernennen
2. Konjunktiv
  1. ernannte
  2. ernanntest
  3. ernannte
  4. ernannten
  5. ernanntet
  6. ernannten
Futur 1
  1. werde ernennen
  2. wirst ernennen
  3. wird ernennen
  4. werden ernennen
  5. werdet ernennen
  6. werden ernennen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ernennen
  2. würdest ernennen
  3. würde ernennen
  4. würden ernennen
  5. würdet ernennen
  6. würden ernennen
Diverses
  1. ernenn!
  2. ernennt!
  3. ernennen Sie!
  4. ernannt
  5. ernennend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for ernennen:

NounRelated TranslationsOther Translations
afwegen Abwägen; Bedenken
beroepen Berufen
overwegen Abwägen; Bedenken
VerbRelated TranslationsOther Translations
afwegen aussetzen; bedenken; beschauen; betrachten; ernennen; erwägen; reflektieren; spekulieren; überdenken; überlegen abwegen; abwägen; ausmachen; auswegen; bedenken; bestimmen; ermessen; erwägen; mit sorge betrachten; schätzen; taxieren; veranschlagen; überlegen; überschlagen
benoemen benennen; einsetzen; ernennen; nennen einsetzen; einstellen
beroepen Berufung einlegen; ernennen; sich berufen
beschouwen aussetzen; bedenken; beschauen; betrachten; ernennen; erwägen; reflektieren; spekulieren; überdenken; überlegen ausdenken; brüten; erfinden; ersinnen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; sich ausdenken; sinnen; überdenken; überlegen
bestempelen benennen; ernennen; nennen beglaubigen; bescheinigen; bestaetigen; signalisieren
betitelen benennen; ernennen; nennen
een naam geven benennen; ernennen; nennen
in functie aanstellen benennen; einsetzen; ernennen
noemen benennen; ernennen; nennen ausschreiben; bekanntgeben; benennen; erklären; erwähnen; informieren; melden; mitteilen; nennen; titulieren
overdenken aussetzen; bedenken; beschauen; betrachten; ernennen; erwägen; reflektieren; spekulieren; überdenken; überlegen abwägen; ausdenken; ausmachen; bedenken; bestimmen; brüten; erfinden; ermessen; ersinnen; erwägen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; schätzen; sich ausdenken; sinnen; taxieren; veranschlagen; überdenken; überlegen; überschlagen
overwegen aussetzen; bedenken; beschauen; betrachten; ernennen; erwägen; reflektieren; spekulieren; überdenken; überlegen Sitzung halten; abwägen; ausmachen; beraten; beratschlagen; bestimmen; eine Versammlung abhalten; ermessen; konferieren; schätzen; sich beraten; sichberaten; tagen; taxieren; veranschlagen; überschlagen
vernoemen benennen; ernennen; nennen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
beroepen berufen

Synonyms for "ernennen":


Wiktionary Translations for ernennen:


Cross Translation:
FromToVia
ernennen aanstellen name — to designate for a role
ernennen benoemen nommer — Qualifier, décerner une épithète.