Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. festklammern:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for festklammern from German to Dutch

festklammern:

festklammern verb

  1. festklammern (festhalten)
    vasthouden; knellen; vastklemmen; vastknellen
    • vasthouden verb (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)
    • knellen verb (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
    • vastklemmen verb (klem vast, klemt vast, klemde vast, klemden vast, vastgeklemd)
    • vastknellen verb (knel vast, knelt vast, knelde vast, knelden vast, vstgekneld)
  2. festklammern (klammern)
    vastklinken; klinken
    • vastklinken verb (klink vast, klinkt vast, klonk vast, klonken vast, vastgeklonken)
    • klinken verb (klink, klinkt, klonk, klonken, geklonken)

Translation Matrix for festklammern:

NounRelated TranslationsOther Translations
vasthouden Abhalten
VerbRelated TranslationsOther Translations
klinken festklammern; klammern Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; klingen; läuten; nageln; schlagen; tischlern
knellen festhalten; festklammern drücken; klammern; kneifen; knellen; quetschen; schnüren; spannen; umklammern; zwicken; zwängen
vasthouden festhalten; festklammern einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; nicht gehenlassen; verhaften; verschließen
vastklemmen festhalten; festklammern
vastklinken festklammern; klammern
vastknellen festhalten; festklammern

Wiktionary Translations for festklammern:

festklammern
verb
  1. zich met inspanning ergens aan vasthouden