German

Detailed Translations for vorzeigen from German to Dutch

vorzeigen:

vorzeigen verb (zeige vor, zeigst vor, zeigt vor, zog vor, zogt vor, vorgezogen)

  1. vorzeigen (darbieten; präsentieren; zeigen; )
    tonen; voorleggen; presenteren; laten zien; offreren; aanbieden
    • tonen verb (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • voorleggen verb (leg voor, legt voor, legde voor, legden voor, voorgelegd)
    • presenteren verb (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien verb (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • offreren verb (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)
    • aanbieden verb (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
  2. vorzeigen (beweisen; erweisen; nachweisen; )
    aantonen; bewijzen; staven
    • aantonen verb (toon aan, toont aan, toonde aan, toonden aan, aangetoond)
    • bewijzen verb (bewijs, bewijst, bewees, bewezen, bewezen)
    • staven verb (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)
  3. vorzeigen (zeugen von; zeigen)
    laten zien; laten blijken; getuigen van
  4. vorzeigen (sehen lassen; präsentieren; zeigen; )
    presenteren; laten zien; tonen; vertonen
    • presenteren verb (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien verb (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tonen verb (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen verb (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
  5. vorzeigen (ausstellen; zur Schau stellen; darstellen; )
    tonen; tentoonstellen; uitstallen; etaleren
    • tonen verb (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • tentoonstellen verb (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • uitstallen verb (stal uit, stalt uit, stalde uit, stalden uit, uitgestald)
    • etaleren verb (etaleer, etaleert, etaleerde, etaleerden, geëtaleerd)
  6. vorzeigen (ausstellen; zeigen; präsentieren; vorführen; zur Schau stellen)
    tonen; vertonen; tentoonstellen; exposeren
    • tonen verb (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen verb (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
    • tentoonstellen verb (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • exposeren verb (exposeer, exposeert, exposeerde, exposeerden, geëxposeerd)
  7. vorzeigen (beweisen; nachweisen; erweisen; vorweisen)
    verifieren; zekerstellen; nagaan
    • verifieren verb
    • zekerstellen verb (stel zeker, stelt zeker, stelde zeker, stelden zeker, zekergesteld)
    • nagaan verb (ga na, gaat na, ging na, gingen na, nagegaan)
  8. vorzeigen (hervor holen; hervor ziehen)
    laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
    • laten zien verb (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tevoorschijnhalen verb (haal tevoorschijn, haalt tevoorschijn, haalde tevoorschijn, haalden tevoorschijn, tevoorschijngehaald)
    • tevoorschijntoveren verb (tover tevoorschijn, tovert tevoorschijn, toverde tevoorschijn, toverden tevoorschijn, tevoorschijn getoverd)

Conjugations for vorzeigen:

Präsens
  1. zeige vor
  2. zeigst vor
  3. zeigt vor
  4. zeigen vor
  5. zeigt vor
  6. zeigen vor
Imperfekt
  1. zog vor
  2. zogst vor
  3. zog vor
  4. zogen vor
  5. zogt vor
  6. zogen vor
Perfekt
  1. habe vorgezogen
  2. hast vorgezogen
  3. hat vorgezogen
  4. haben vorgezogen
  5. habt vorgezogen
  6. haben vorgezogen
1. Konjunktiv [1]
  1. zeige vor
  2. zeigest vor
  3. zeige vor
  4. zeigen vor
  5. zeiget vor
  6. zeigen vor
2. Konjunktiv
  1. zöge vor
  2. zögest vor
  3. zöge vor
  4. zögen vor
  5. zöget vor
  6. zögen vor
Futur 1
  1. werde vorzeigen
  2. wirst vorzeigen
  3. wird vorzeigen
  4. werden vorzeigen
  5. werdet vorzeigen
  6. werden vorzeigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vorzeigen
  2. würdest vorzeigen
  3. würde vorzeigen
  4. würden vorzeigen
  5. würdet vorzeigen
  6. würden vorzeigen
Diverses
  1. zeig vor!
  2. zeigt vor!
  3. zeigen Sie vor!
  4. vorgezogen
  5. vorziehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for vorzeigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
laten zien Demonstrieren; Vorführen
staven Barren; Stäbe
tonen Vormachen; Zeigen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanbieden anbieten; darbieten; feilbieten; präsentieren; vorführen; vorstellen; vorzeigen; zeigen anbieten; bieten; darbieten; einreichen; offerieren; präsentieren; reichen; vorlegen
aantonen aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen
bewijzen aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen
etaleren aushängen; ausstellen; darbieten; darstellen; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zur Schau stellen
exposeren ausstellen; präsentieren; vorführen; vorzeigen; zeigen; zur Schau stellen ausstellen; zur Schau stellen
getuigen van vorzeigen; zeigen; zeugen von
laten blijken vorzeigen; zeigen; zeugen von
laten zien anbieten; aufweisen; belegen; beweisen; darbieten; erweisen; feilbieten; hervor holen; hervor ziehen; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorführen; vorstellen; vorweisen; vorzeigen; zeigen; zeugen von hervorbringen; zum Vorschein bringen
nagaan beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen erforschen; erkunden; feststellen; forschen; kontrollieren; nachforschen; nachgehen; nachprüfen; nachspüren; prüfen; testen; untersuchen; verifizieren; überprüfen
offreren anbieten; darbieten; feilbieten; präsentieren; vorführen; vorstellen; vorzeigen; zeigen anbieten; offerieren; präsentieren
presenteren anbieten; aufweisen; belegen; beweisen; darbieten; erweisen; feilbieten; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorführen; vorstellen; vorweisen; vorzeigen; zeigen anbieten; offerieren; präsentieren
staven aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen beipflichten; bejahen
tentoonstellen aushängen; ausstellen; darbieten; darstellen; präsentieren; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zeigen; zur Schau stellen ausstellen; vorstellen; zur Schau stellen
tevoorschijnhalen hervor holen; hervor ziehen; vorzeigen
tevoorschijntoveren hervor holen; hervor ziehen; vorzeigen
tonen anbieten; aufweisen; aushängen; ausstellen; belegen; beweisen; darbieten; darstellen; erweisen; feilbieten; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorführen; vorstellen; vorweisen; vorzeigen; zeigen; zur Schau stellen ausstellen; zur Schau stellen
uitstallen aushängen; ausstellen; darbieten; darstellen; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zur Schau stellen prunken; zeigen; zur Schau stellen
verifieren beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen
vertonen aufweisen; ausstellen; belegen; beweisen; darbieten; erweisen; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zeigen; zur Schau stellen ausstellen; zur Schau stellen
voordedaghalen hervor holen; hervor ziehen; vorzeigen
voorleggen anbieten; darbieten; feilbieten; präsentieren; vorführen; vorstellen; vorzeigen; zeigen unterbreiten; vorlegen; vorsetzen; vorweisen
zekerstellen beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen

Synonyms for "vorzeigen":


Wiktionary Translations for vorzeigen:

vorzeigen
verb
  1. transitiv: jemandem etwas zur Begutachtung oder Prüfung präsentieren/vorlegen