English

Detailed Translations for emptiness from English to Dutch

emptiness:

emptiness [the ~] noun

  1. the emptiness (void; blank)
    de leegte; de ledigheid

Translation Matrix for emptiness:

NounRelated TranslationsOther Translations
ledigheid blank; emptiness; void
leegte blank; emptiness; void blank; gap; hiatus; lacuna; void
- vacancy; vacuum; vanity; void
OtherRelated TranslationsOther Translations
- insubstantiality; vanity

Related Words for "emptiness":


Synonyms for "emptiness":


Antonyms for "emptiness":


Related Definitions for "emptiness":

  1. the quality of being valueless or futile1
  2. an empty area or space1
    • the emptiness of outer space1
  3. having an empty stomach1
  4. the state of containing nothing1

Wiktionary Translations for emptiness:

emptiness
noun
  1. the state or feeling of being empty

Cross Translation:
FromToVia
emptiness vacuüm; leegte videespace vide.

emptiness form of empty:

to empty verb (empties, emptied, emptying)

  1. to empty (make empty; remove what is inside; clear)
    legen; leegmaken; leeghalen; ledigen
    • legen verb
    • leegmaken verb (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • leeghalen verb (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • ledigen verb (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  2. to empty (drain; discharge; expel; disgorge; remove)
    afvoeren; lozen; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
    • afvoeren verb (voer af, voert af, voerde af, voerden af, afgevoerd)
    • lozen verb (loos, loost, loosde, loosden, geloosd)
    • afscheiden verb (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • uitscheiden verb (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)
    • uitstoten verb (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)
    • uitwerpen verb (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)
  3. to empty (drink up; drink; finish)
    leegmaken; opdrinken; ledigen; uitdrinken; leegdrinken
    • leegmaken verb (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • opdrinken verb (drink op, drinkt op, dronk op, dronken op, opgedronken)
    • ledigen verb (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
    • uitdrinken verb (drink uit, drinkt uit, dronk uit, dronken uit, uitgedronken)
    • leegdrinken verb (drink leeg, drinkt leeg, dronk leeg, dronken leeg, leeggedronken)
  4. to empty (strip bare; ransack; gut)
    plunderen; uitzuigen; uitknijpen; leeghalen; uitpersen
    • plunderen verb (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • uitzuigen verb (zuig uit, zuigt uit, zoog uit, zogen uit, uitgezogen)
    • uitknijpen verb (knijp uit, knijpt uit, kneep uit, knepen uit, uitgeknepen)
    • leeghalen verb (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • uitpersen verb (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)
  5. to empty (clean out; clean up; tidy up; )
    opruimen; schoonmaken; reinigen; uitmesten; uitruimen
    • opruimen verb (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • schoonmaken verb (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoongemaakt)
    • reinigen verb (reinig, reinigt, reinigde, reinigden, gereinigd)
    • uitmesten verb (mest uit, mestte uit, mestten uit, uitgemest)
    • uitruimen verb (ruim uit, ruimt uit, ruimde uit, ruimden uit, uitgeruimd)
  6. to empty (clear out; take out; remove; )
    uithalen; leeghalen; leegmaken; ledigen
    • uithalen verb (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • leeghalen verb (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • leegmaken verb (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • ledigen verb (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  7. to empty (pour out)
    ledigen; uitgieten; leeggieten; leegmaken
    • ledigen verb (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
    • uitgieten verb (giet uit, goot uit, goten uit, uitgegoten)
    • leeggieten verb (giet leeg, goot leeg, goten leeg, leeggegoten)
    • leegmaken verb (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
  8. to empty (evacuate; clear)
    ruimen
    • ruimen verb (ruim, ruimt, ruimde, ruimden, geruimd)
  9. to empty (take out; clear out; pull out; lift out)
    uitnemen
    • uitnemen verb (neem uit, neemt uit, nam uit, namen uit, uitgenomen)
  10. to empty (void water; drain; flow out)
    spuien; water afvoeren; uitwateren; water lozen

Conjugations for empty:

present
  1. empty
  2. empty
  3. empties
  4. empty
  5. empty
  6. empty
simple past
  1. emptied
  2. emptied
  3. emptied
  4. emptied
  5. emptied
  6. emptied
present perfect
  1. have emptied
  2. have emptied
  3. has emptied
  4. have emptied
  5. have emptied
  6. have emptied
past continuous
  1. was emptying
  2. were emptying
  3. was emptying
  4. were emptying
  5. were emptying
  6. were emptying
future
  1. shall empty
  2. will empty
  3. will empty
  4. shall empty
  5. will empty
  6. will empty
continuous present
  1. am emptying
  2. are emptying
  3. is emptying
  4. are emptying
  5. are emptying
  6. are emptying
subjunctive
  1. be emptied
  2. be emptied
  3. be emptied
  4. be emptied
  5. be emptied
  6. be emptied
diverse
  1. empty!
  2. let's empty!
  3. emptied
  4. emptying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for empty:

NounRelated TranslationsOther Translations
hol burrow; cave; cavern; cavity; compartment; den; grotto; hole; lair; niche
leeggieten emptying; pouring; pouring out
leegmaken draining; emptying
lozen desisting; discharging; draining off; sluices
reinigen clean-up; cleaning; cleansing; purification; service; washing; washing down
schoonmaken clean-up; cleaning; cleansing; purification; service; washing; washing down
spuien desisting; discharging; draining off; sluices
uitgieten emptying; pouring; pouring out
uitnemen removing
uitscheiden cease; knock off; quitting; stopping
VerbRelated TranslationsOther Translations
afscheiden discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove differentiate; dissociate from; isolate; place apart; separate; split; tear off
afvoeren discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove accompany; carry away; carry off; drain away; drain off; see off; take away; take in
ledigen clean out; clear; clear out; drain; drink; drink up; empty; finish; make empty; pour out; remove; remove what is inside; take out
leegdrinken drink; drink up; empty; finish
leeggieten empty; pour out
leeghalen clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; gut; make empty; ransack; remove; remove what is inside; strip bare; take out
leegmaken clean out; clear; clear out; drain; drink; drink up; empty; finish; make empty; pour out; remove; remove what is inside; take out
legen clear; empty; make empty; remove what is inside
lozen discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove
opdrinken drink; drink up; empty; finish
opruimen clean out; clean up; clear; clear out; empty; finish; tidy out; tidy up clean; clear; clear away; clear the table; empty the table; put away; tidy up
plunderen empty; gut; ransack; strip bare cadge; collar; expropriate; filch; go thieving; loot; make off with; nick; pilfer; pillage; pinch; plunder; purloin; raid; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away
reinigen clean out; clean up; clear; clear out; empty; finish; tidy out; tidy up chasten; clean; clear; ennoble; give a good cleaning; purify; refine; remove; wash
ruimen clear; empty; evacuate
schoonmaken clean out; clean up; clear; clear out; empty; finish; tidy out; tidy up clean; clear; give a good cleaning; remove; wash
spuien drain; empty; flow out; void water express; spout; unload
uitdrinken drink; drink up; empty; finish
uitgieten empty; pour out
uithalen clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; remove; take out get undone; play a trick; pull out; take out; undo; unpick; untie
uitknijpen empty; gut; ransack; strip bare peg out; pinch out; squeeze dry; squeeze empty; squeeze out
uitmesten clean out; clean up; clear; clear out; empty; finish; tidy out; tidy up
uitnemen clear out; empty; lift out; pull out; take out
uitpersen empty; gut; ransack; strip bare crush; squeeze
uitruimen clean out; clean up; clear; clear out; empty; finish; tidy out; tidy up
uitscheiden discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove abandon; cease; give up; stop
uitstoten discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove ban; banish; dispel; drive away; drive off; drive out; exile; exorcise; exorcize; expel; ostracise; ostracize; repel
uitwateren drain; empty; flow out; void water
uitwerpen discharge; disgorge; drain; empty; expel; remove cast out; eject; throw out
uitzuigen empty; gut; ransack; strip bare drain; suck out
water afvoeren drain; empty; flow out; void water
water lozen drain; empty; flow out; void water
- abandon; discharge; evacuate; vacate; void
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
eindig brief; casual; close; current; cursory; empty; evanescent; fleeting; informal; momentary; null; of short duration; passing; perfunctory; perishing; short; superficial; temporary; transient; transitory; volatile
hol empty; hollow; idle; meaningless
ijdel empty; idle; unused arrogant; condescending; for nothing; fruitless; futile; haughty; in vain; overbearing; presumptuous; self-satisfied; stuck-up; to no avail; vainly
inhoudsloos blank; empty; hollow; idle; meaningless
ledig empty
leeg blank; empty; hollow; idle; meaningless; unused blank; expressionless; vacant
loos empty; idle; unused blank; clear; lost; roguish; sly; unmarked
nietszeggend empty; hollow; idle; meaningless expressionless; futile; insignificant; meaningless; trifling; trivial; unimportant; unremarkable
onbezet empty
vergankelijk brief; casual; close; current; cursory; empty; evanescent; fleeting; informal; momentary; null; of short duration; passing; perfunctory; perishing; short; superficial; temporary; transient; transitory; volatile
voorbijgaand brief; casual; close; current; cursory; empty; evanescent; fleeting; informal; momentary; null; of short duration; passing; perfunctory; perishing; short; superficial; temporary; transient; transitory; volatile provisional; temporal; temporary
- empty-bellied; hollow; vacuous
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
opruimen Sweep
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ongevuld empty; idle; unused
zonder inhoud empty

Related Words for "empty":


Synonyms for "empty":


Antonyms for "empty":


Related Definitions for "empty":

  1. holding or containing nothing1
    • an empty glass1
    • an empty room1
    • full of empty seats1
    • empty hours1
  2. emptied of emotion1
    • after the violent argument he felt empty1
  3. needing nourishment1
    • after skipped lunch the men were empty by suppertime1
  4. devoid of significance or point1
    • empty promises1
  5. a container that has been emptied1
    • return all empties to the store1
  6. excrete or discharge from the body1
  7. become empty or void of its content1
    • The room emptied1
  8. make void or empty of contents1
    • The alarm emptied the building1
  9. remove1
  10. leave behind empty; move out of1

Wiktionary Translations for empty:

empty
verb
  1. to make empty
adjective
  1. devoid of content
empty
adjective
  1. leeg
  2. zonder inhoud
verb
  1. de inhoud volledig verwijderen
  2. geleidelijk zijn inhoud verliezen

Cross Translation:
FromToVia
empty leeg; ledig; onbezet; opengevallen; vacant; behoeftig; berooid; nooddruftig; hol; lens; loos vide — Qui ne contenir rien ; qui est totalement dépourvoir de.
empty vacuüm; leegte videespace vide.