Spanish

Detailed Translations for recoger from Spanish to Dutch

recoger:

recoger verb

  1. recoger (ir a buscar; traer; retirar; separar)
    ophalen; meenemen; afnemen; afhalen; wegnemen; weghalen
    • ophalen verb (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • meenemen verb (neem mee, neemt mee, nam mee, namen mee, meegenomen)
    • afnemen verb (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • afhalen verb (haal af, haalt af, haalde af, haalden af, afgehaald)
    • wegnemen verb (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • weghalen verb (haal weg, haalt weg, haalde weg, haalden weg, weggehaald)
  2. recoger (recoger y llevar consigo; buscar)
    ophalen; afhalen en meenemen; oppikken
  3. recoger (obtener; alcanzar; ganar)
    binnenhalen; binnenbrengen
    • binnenhalen verb (haal binnen, haalt binnen, haalde binnen, haalden binnen, binnengehaald)
    • binnenbrengen verb (breng binnen, brengt binnen, bracht binnen, brachten binnen, binnen gebracht)
  4. recoger (recoger del suelo)
    oprapen; oppikken; opsnappen; oppakken
    • oprapen verb (raap op, raapt op, raapte op, raapten op, opgeraapt)
    • oppikken verb (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
    • opsnappen verb (snap op, snapt op, snapte op, snapten op, opgesnapt)
    • oppakken verb (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
  5. recoger (recoger la mesa)
    opruimen; afdekken; afruimen
    • opruimen verb (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • afdekken verb (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • afruimen verb (ruim af, ruimt af, ruimde af, ruimden af, afgeruimd)
  6. recoger (ordenar; recoger la mesa; meter; almacenar; deshacerse de)
    opruimen; bergen
    • opruimen verb (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • bergen verb (berg, bergt, bergde, bergden, gebergd)
  7. recoger (poner aparte)
    opbergen; wegbergen
    • opbergen verb (berg op, bergt op, borg op, borgen op, opgeborgen)
    • wegbergen verb (berg weg, bergt weg, borg weg, borgen weg, weggeborgen)
  8. recoger (acopiar; ahorrar; juntar; acumular; reunir)
    verzamelen; vergaren; sparen; opeenhopen; oppotten; bijeenzamelen
    • verzamelen verb (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren verb (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • sparen verb (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
    • opeenhopen verb (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
    • oppotten verb (pot op, potte op, potten op, opgepot)
  9. recoger
    bijeenrapen
    • bijeenrapen verb (raap bijeen, raapt bijeen, raapte bijeen, raapten bijeen, bijeengeraapt)
  10. recoger
    naar binnen halen; inhalen
  11. recoger
    plukken; afplukken
    • plukken verb (pluk, plukt, plukte, plukten, geplukt)
    • afplukken verb (pluk af, plukt af, plukte af, plukten af, afgeplukt)
  12. recoger
    afplukken
    • afplukken verb (pluk af, plukt af, plukte af, plukten af, afgeplukt)
  13. recoger (cosechar; recolectar; coger)
    oogsten; plukken; binnen halen
  14. recoger (coleccionar)
    verzamelen; vergaren; inzamelen
    • verzamelen verb (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren verb (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • inzamelen verb (zamel in, zamelt in, zamelde in, zamelden in, ingezameld)
  15. recoger (atrapar; comprender; detener; )
    snappen; betrappen
    • snappen verb (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • betrappen verb (betrap, betrapt, betrapte, betrapten, betrapt)
  16. recoger (acumular; reunir)
    bijeenschrapen; bijeen harken
  17. recoger (cobrar; embolsar; recaudar; platear)
    incasseren; geld in ontvangst nemen; innen
  18. recoger (barrer)
    opvegen
    • opvegen verb (veeg op, veegt op, veegde op, veegden op, opgeveegd)
  19. recoger (reunir; acumular; archivar)
    samenrapen; samenpakken; bijeen scharrelen
    • samenrapen verb (raap samen, raapt samen, raapte samen, raapten samen, samengeraapt)
    • samenpakken verb (pak samen, pakt samen, pakte samen, pakten samen, samengepakt)
    • bijeen scharrelen verb (scharrel bijeen, scharrelt bijeen, scharrelde bijeen, scharrelden bijeen, bijeen gescharreld)

Conjugations for recoger:

presente
  1. recojo
  2. recoges
  3. recoge
  4. recogemos
  5. recogéis
  6. recogen
imperfecto
  1. recogía
  2. recogías
  3. recogía
  4. recogíamos
  5. recogíais
  6. recogían
indefinido
  1. recogí
  2. recogiste
  3. recogió
  4. recogimos
  5. recogisteis
  6. recogieron
fut. de ind.
  1. recogeré
  2. recogerás
  3. recogerá
  4. recogeremos
  5. recogeréis
  6. recogerán
condic.
  1. recogería
  2. recogerías
  3. recogería
  4. recogeríamos
  5. recogeríais
  6. recogerían
pres. de subj.
  1. que recoja
  2. que recojas
  3. que recoja
  4. que recojamos
  5. que recojáis
  6. que recojan
imp. de subj.
  1. que recogiera
  2. que recogieras
  3. que recogiera
  4. que recogiéramos
  5. que recogierais
  6. que recogieran
miscelánea
  1. ¡recoge!
  2. ¡recoged!
  3. ¡no recojas!
  4. ¡no recojáis!
  5. recogido
  6. recogiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

recoger [el ~] noun

  1. el recoger
    het rapen

Translation Matrix for recoger:

NounRelated TranslationsOther Translations
afdekken protección
afnemen debilitarse; desempolvar; disminuir; limpiar; limpiar el polvo; quitar el polvo
bergen almacén; depósito
inhalen recoger
innen cobrar; cobro; percibir; recaudación; reclamación
naar binnen halen recoger
opeenhopen acumulación; aumento
oprapen coger del suelo
rapen recoger
snappen coger; comprender
wegnemen amputar; extirpar; quitar
VerbRelated TranslationsOther Translations
afdekken recoger; recoger la mesa abrigar; blindar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar
afhalen ir a buscar; recoger; retirar; separar; traer deshuesar; desollar; despellejar
afhalen en meenemen buscar; recoger; recoger y llevar consigo
afnemen ir a buscar; recoger; retirar; separar; traer abreviar; ahorrar; alejarse; aminorar; atenuar; bajar; coger; decaer; decrecer; desaparecer; descender; desempolvar; despolvar; despolvorear; disminuir; distanciar; expulsar; extirpar; hurtqr; llevarse; menguar; mermar; quitar; quitar el polvo de; rebajar; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; restringir; robar; vencer
afplukken recoger
afruimen recoger; recoger la mesa recoger la mesa
bergen almacenar; deshacerse de; meter; ordenar; recoger; recoger la mesa guardar; salvar
betrappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar
bijeen harken acumular; recoger; reunir
bijeen scharrelen acumular; archivar; recoger; reunir
bijeenrapen recoger
bijeenschrapen acumular; recoger; reunir arañar
bijeenzamelen acopiar; acumular; ahorrar; juntar; recoger; reunir
binnen halen coger; cosechar; recoger; recolectar llamar adentro
binnenbrengen alcanzar; ganar; obtener; recoger
binnenhalen alcanzar; ganar; obtener; recoger acoger; recibir
geld in ontvangst nemen cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger
incasseren cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger aguantar; soportar
inhalen recoger adelantar; alcanzar; compensar; dar alcance a; pasar; recuperar
innen cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger
inzamelen coleccionar; recoger
meenemen ir a buscar; recoger; retirar; separar; traer
naar binnen halen recoger
oogsten coger; cosechar; recoger; recolectar atrapar; coger; desplumar; rascar
opbergen poner aparte; recoger archivar; encerrar; guardar
opeenhopen acopiar; acumular; ahorrar; juntar; recoger; reunir acumular; acumularse; amontonar; amontonarse; apilar
ophalen buscar; ir a buscar; recoger; recoger y llevar consigo; retirar; separar; traer arrastrar; recuperar
oppakken recoger; recoger del suelo aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; detener; encarcelar; encerrar
oppikken buscar; recoger; recoger del suelo; recoger y llevar consigo adquirir; alzar; apoderarse de; aprender; comenzar; conseguir; cursar; encender; estallar; estudiar; recibir; sacar; seguir estudios
oppotten acopiar; acumular; ahorrar; juntar; recoger; reunir acumular a escondidas; atesorar; entalegar; guardar; plantar en tiesto; poner aparte; separar
oprapen recoger; recoger del suelo
opruimen almacenar; deshacerse de; meter; ordenar; recoger; recoger la mesa limpiar; limpiar a fondo
opsnappen recoger; recoger del suelo
opvegen barrer; recoger
plukken coger; cosechar; recoger; recolectar atrapar; coger; desplumar; rascar
samenpakken acumular; archivar; recoger; reunir
samenrapen acumular; archivar; recoger; reunir
snappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar captar; coger en flagrante; comprender; concebir; darse cuenta de; entender
sparen acopiar; acumular; ahorrar; juntar; recoger; reunir acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; combinar; compaginar; compilar; economizar; juntar; perdonar; quedar; respetar; reunir; sobrar
vergaren acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; juntar; recoger; reunir acopiar; acumular; coleccionar; compilar
verzamelen acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; juntar; recoger; reunir acopiar; acumular; atrapar; coger; coleccionar; compilar; desplumar; encontrarse; juntar; juntarse; rascar; reunir; reunirse
wegbergen poner aparte; recoger encerrar; guardar
weghalen ir a buscar; recoger; retirar; separar; traer alejarse; distanciar; expulsar; extirpar; quitar
wegnemen ir a buscar; recoger; retirar; separar; traer alejarse; coger; distanciar; expulsar; extirpar; hurtqr; quitar; robar
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
afhalen recogida a cargo del cliente
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
opruimen Limpiar

Synonyms for "recoger":


Wiktionary Translations for recoger:

recoger
verb
  1. goederen die klaargelegd zijn in bezit komen nemen
  2. verwijderen, afdoen, wegnemen
  3. bij elkaar brengen
  4. bijeenbrengen
  5. een voorwerp bij iets/iemand vandaan halen
  6. (overgankelijk) in de hand nemen en van de grond opheffen
  7. iets uit de weg ruimen
  8. met spierkracht iets van de grond opheffen

Cross Translation:
FromToVia
recoger afborstelen brush — to remove
recoger opstapelen; verzamelen collect — to gather together
recoger verzamelen; bijeenkomen gather — to bring together; to collect
recoger ophalen abholentransitiv: von einem Ort nehmen, um es (mit sich) an einen anderen zu bringen
recoger optillen; oplichten aufheben — etwas nehmen, aufnehmen (was auf dem Boden liegt)
recoger halen holen — etwas, jemanden zu sich kommen machen
recoger verzamelen; opdoen sammelnunsystematisches Suchen, Erhalten und darauf folgendes Benutzen/Verbrauchen
recoger verzamelen; collecteren; inzamelen sammelnsystematisches Suchen, Erhalten und Aufbewahren einer abgegrenzten Art bzw. Kategorie bestimmter Gegenstände oder Informationen
recoger verzamelen sammeln — vereinigen, versammeln
recoger collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen; opeenhopen; ophopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses.
recoger accepteren; aannemen; ontvangen; oogsten; collecteren; innen; inzamelen; plukken; rapen; verzamelen recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».

External Machine Translations:

Related Translations for recoger