Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. lok:
  2. lokken:
  3. Wiktionary:
German to Dutch:   more detail...
  1. lok:


Dutch

Detailed Translations for lok from Dutch to German

lok:

lok [de ~] noun

  1. de lok (haarlok)
    die Locke; die Haarlocke

Translation Matrix for lok:

NounRelated TranslationsOther Translations
Haarlocke haarlok; lok haarkrul; krul; krullende haarlok; krulletje
Locke haarlok; lok haarkrul; krul; krullende haarlok; krulletje

Related Words for "lok":


Wiktionary Translations for lok:

lok
noun
  1. haarlok, pluk haar

Cross Translation:
FromToVia
lok Locke lock — length of hair

lok form of lokken:

lokken verb (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)

  1. lokken (aanlokken; verleiden; weglokken; )
    verleiten; verlocken; verführen; bezaubern; mitlocken; betören; heranlocken; bestechen; ködern; herauslocken
    • verleiten verb (verleite, verleitest, verleitet, verleitete, verleitetet, verleitet)
    • verlocken verb (verlocke, verlockst, verlockt, verlockte, verlocktet, verlockt)
    • verführen verb (verführe, verführst, verführt, verführte, verführtet, verführt)
    • bezaubern verb (bezaubere, bezauberst, bezaubert, bezauberte, bezaubertet, bezaubert)
    • mitlocken verb (locke mit, lockst mit, lockt mit, lockte mit, locktet mit, mitgelockt)
    • betören verb (betöre, betörst, betört, betörte, betörtet, betört)
    • heranlocken verb (locke heran, lockst heran, lockt heran, lockte heran, locktet heran, herangelockt)
    • bestechen verb (besteche, bestichst, besticht, bestocht, bestochen)
    • ködern verb (ködere, köderst, ködert, köderte, ködertet, geködert)
    • herauslocken verb (locke heraus, lockst heraus, lockt heraus, lockte heraus, locktet heraus, herausgelockt)
  2. lokken (tevoorschijn lokken; dichtbijlokken)
    herauslocken; ködern; heranlocken; mitlocken
    • herauslocken verb (locke heraus, lockst heraus, lockt heraus, lockte heraus, locktet heraus, herausgelockt)
    • ködern verb (ködere, köderst, ködert, köderte, ködertet, geködert)
    • heranlocken verb (locke heran, lockst heran, lockt heran, lockte heran, locktet heran, herangelockt)
    • mitlocken verb (locke mit, lockst mit, lockt mit, lockte mit, locktet mit, mitgelockt)

Conjugations for lokken:

o.t.t.
  1. lok
  2. lokt
  3. lokt
  4. lokken
  5. lokken
  6. lokken
o.v.t.
  1. lokte
  2. lokte
  3. lokte
  4. lokten
  5. lokten
  6. lokten
v.t.t.
  1. heb gelokt
  2. hebt gelokt
  3. heeft gelokt
  4. hebben gelokt
  5. hebben gelokt
  6. hebben gelokt
v.v.t.
  1. had gelokt
  2. had gelokt
  3. had gelokt
  4. hadden gelokt
  5. hadden gelokt
  6. hadden gelokt
o.t.t.t.
  1. zal lokken
  2. zult lokken
  3. zal lokken
  4. zullen lokken
  5. zullen lokken
  6. zullen lokken
o.v.t.t.
  1. zou lokken
  2. zou lokken
  3. zou lokken
  4. zouden lokken
  5. zouden lokken
  6. zouden lokken
en verder
  1. ben gelokt
  2. bent gelokt
  3. is gelokt
  4. zijn gelokt
  5. zijn gelokt
  6. zijn gelokt
diversen
  1. lok!
  2. lokt!
  3. gelokt
  4. lokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lokken [het ~] noun

  1. het lokken (verleiden)
    Locken; Verleiten

Translation Matrix for lokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Locken lokken; verleiden krullen
Verleiten lokken; verleiden
VerbRelated TranslationsOther Translations
bestechen aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken bekoren; bevallen; corrumperen; omkopen
betören aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken begoochelen; beheksen; bekoren; betoveren; bevallen
bezaubern aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken begoochelen; beheksen; bekoren; betoveren; bevallen; blij maken; in verrukking brengen; plezieren; verblijden; verheugd; verrukken
heranlocken aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken doen naderen
herauslocken aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken aanleiding geven tot; naar buiten lokken; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
ködern aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken in de val laten lopen; in de val lokken; in het nauw brengen; strikken
mitlocken aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen
verführen aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken beheksen; bekoren; betoveren; bevallen; blij maken; in verrukking brengen; in vervoering brengen; plezieren; verblijden; verheugd; verrukken; vervoeren
verleiten aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken bekoren; bevallen; in vervoering brengen; vervoeren
verlocken aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken bekoren; bevallen
OtherRelated TranslationsOther Translations
verlocken verlokken

Related Words for "lokken":


Wiktionary Translations for lokken:

lokken
verb
  1. jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen

Cross Translation:
FromToVia
lokken anlocken; ködern bait — to attract with bait
lokken locken tempt — to attract, allure
lokken ködern; locken; anziehen attirertirer, faire venir à soi.



German

Detailed Translations for lok from German to Dutch

Lok:


Synonyms for "Lok":


Wiktionary Translations for Lok:


Cross Translation:
FromToVia
Lok locomotief engine — locomotive