Dutch

Detailed Translations for aanschaffen from Dutch to German

aanschaffen:

aanschaffen verb (schaf aan, schaft aan, schafte aan, schaften aan, aangeschaft)

  1. aanschaffen (aankopen; kopen; verkrijgen; verwerven)
    kaufen; ankaufen; erwerben; einkaufen; erstehen
    • kaufen verb (kaufe, kaufst, kauft, kaufte, kauftet, gekauft)
    • ankaufen verb
    • erwerben verb (erwerbe, erwirbst, erwirbt, erwarb, erwarbt, erworben)
    • einkaufen verb (kaufe ein, kaufst ein, kauft ein, kaufte ein, kauftet ein, eingekauft)
    • erstehen verb
  2. aanschaffen (acquireren; verkrijgen)
  3. aanschaffen

Conjugations for aanschaffen:

o.t.t.
  1. schaf aan
  2. schaft aan
  3. schaft aan
  4. schaffen aan
  5. schaffen aan
  6. schaffen aan
o.v.t.
  1. schafte aan
  2. schafte aan
  3. schafte aan
  4. schaften aan
  5. schaften aan
  6. schaften aan
v.t.t.
  1. heb aangeschaft
  2. hebt aangeschaft
  3. heeft aangeschaft
  4. hebben aangeschaft
  5. hebben aangeschaft
  6. hebben aangeschaft
v.v.t.
  1. had aangeschaft
  2. had aangeschaft
  3. had aangeschaft
  4. hadden aangeschaft
  5. hadden aangeschaft
  6. hadden aangeschaft
o.t.t.t.
  1. zal aanschaffen
  2. zult aanschaffen
  3. zal aanschaffen
  4. zullen aanschaffen
  5. zullen aanschaffen
  6. zullen aanschaffen
o.v.t.t.
  1. zou aanschaffen
  2. zou aanschaffen
  3. zou aanschaffen
  4. zouden aanschaffen
  5. zouden aanschaffen
  6. zouden aanschaffen
diversen
  1. schaf aan!
  2. schaft aan!
  3. aangeschaft
  4. aanschaffende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanschaffen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ankaufen aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven
einkaufen aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; opkopen; overnemen; winkelen
erstehen aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven bewaarheid worden; blijken; ontspinnen; opkopen; oprijzen; overnemen; resulteren; rijzen; uitkomen; uitkomen bij; uitvloeien in
erwerben aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven de kost verdienen; iets bemachtigen; opkopen; overnemen; te pakken krijgen; verkrijgen
hineinbringen aanschaffen; acquireren; verkrijgen
hineinholen aanschaffen; acquireren; verkrijgen binnen halen; binnenroepen
hineintragen aanschaffen; acquireren; verkrijgen
kaufen aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven opkopen; overnemen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Beschaffung aanschaffen

Wiktionary Translations for aanschaffen:


Cross Translation:
FromToVia
aanschaffen kaufen buy — to obtain for money
aanschaffen kaufen; anschaffen purchase — to obtain by paying money or its equivalent; to buy for a price
aanschaffen kaufen; sich kaufen; einkaufen; abkaufen; erstehen acheter — Tous sens
aanschaffen kaufen; einkaufen; erwerben; erlangen; aneignen acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).