Dutch

Detailed Translations for bijsluiten from Dutch to German

bijsluiten:

bijsluiten verb

  1. bijsluiten (bijdoen; toevoegen; bijvoegen; erbij voegen)
    zufügen; beifügen; hinzufügen; zulegen; beilegen; beimischen; anfügen; beigeben; hinzulegen; zugeben; beisetzen; hinzumengen; hineintun; hinzumischen
    • zufügen verb (füge zu, fügst zu, fügt zu, fügte zu, fügtet zu, zugefügt)
    • beifügen verb (füge bei, fügst bei, fügt bei, fügte bei, fügtet bei, beigefügt)
    • hinzufügen verb (füge hinzu, fügst hinzu, fügt hinzu, fügte hinzu, fügtet hinzu, hinzugefügt)
    • zulegen verb (lege zu, legst zu, legt zu, legte zu, legtet zu, zugelegt)
    • beilegen verb (lege bei, legst bei, legt bei, legte bei, legtet bei, beigelegt)
    • beimischen verb (mische bei, mischt bei, mischte bei, mischtet bei, beigemischt)
    • anfügen verb (füge an, fügst an, fügt an, fügte an, fügtet an, angefügt)
    • beigeben verb (gebe bei, gibst bei, gibt bei, gab bei, gabt bei, beigegeben)
    • hinzulegen verb (lege hinzu, legst hinzu, legt hinzu, legte hinzu, legtet hinzu, hinzugelegt)
    • zugeben verb (gebe zu, gibst zu, gibt zu, gab zu, gabt zu, zugegeben)
    • beisetzen verb (setze bei, setzt bei, setzte bei, setztet bei, beigesetzt)
    • hinzumengen verb (menge hinzu, mengst hinzu, mengt hinzu, mengte hinzu, mengtet hinzu, hinzugemengt)
    • hineintun verb (tue hinein, tust hinein, tut hinein, tat hinein, tatet hinein, hineingetan)
    • hinzumischen verb (mische hinzu, mischst hinzu, mischt hinzu, mischte hinzu, mischtet hinzu, hinzugemischt)
  2. bijsluiten (toevoegen; bijvoegen; insluiten)
    einschließen; beifügen; schließen; enthalten; beilegen; hinzufügen; erfassen; umziehen; bestreichen; anfügen; umfassen; beschränken; einhegen; verkapseln; einschränken; einsperren; blockieren; eindämmen; einkreisen; umschließen; einpferchen; eindeichen; einsäumen; einkapseln
    • einschließen verb (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
    • beifügen verb (füge bei, fügst bei, fügt bei, fügte bei, fügtet bei, beigefügt)
    • schließen verb (schließe, schließest, schließt, schloß, schloßt, geschlossen)
    • enthalten verb (enthalte, enthältest, enthält, enthielt, enthieltet, enthalten)
    • beilegen verb (lege bei, legst bei, legt bei, legte bei, legtet bei, beigelegt)
    • hinzufügen verb (füge hinzu, fügst hinzu, fügt hinzu, fügte hinzu, fügtet hinzu, hinzugefügt)
    • erfassen verb (erfaße, erfaßt, erfaßte, erfaßtet, erfaßt)
    • umziehen verb (ziehe um, ziehst um, zieht um, zog um, zogt um, umgezogen)
    • bestreichen verb (bestreiche, bestreichst, bestreicht, bestrich, bestricht, bestrichen)
    • anfügen verb (füge an, fügst an, fügt an, fügte an, fügtet an, angefügt)
    • umfassen verb (umfasse, umfasst, umfasste, umfasstet, umfaßt)
    • beschränken verb (beschränke, beschränkst, beschränkt, beschränkte, beschränktet, beschränkt)
    • einhegen verb (hege ein, hegst ein, hegt ein, hegte ein, hegtet ein, eingehegt)
    • verkapseln verb (verkapsele, verkapselst, verkapselt, verkapselte, verkapseltet, verkapselt)
    • einschränken verb (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
    • einsperren verb (sperre ein, sperrst ein, sperrt ein, sperrte ein, sperrtet ein, eingesperrt)
    • blockieren verb (blockiere, blockierst, blockiert, blockierte, blockiertet, blockiert)
    • eindämmen verb (dämme ein, dämmst ein, dämmt ein, dämmte ein, dämmtet ein, eingedämmt)
    • einkreisen verb (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)
    • umschließen verb (schließe um, schließt um, schloß um, schloßt um, umgeschlossen)
    • einpferchen verb (pferche ein, pferchst ein, pfercht ein, pferchte ein, pferchtet ein, eingepfercht)
    • eindeichen verb (deiche ein, deichst ein, deicht ein, deichte ein, deichtet ein, eingedeicht)
    • einsäumen verb (säume ein, säumst ein, säumt ein, säumte ein, säumtet ein, eingesäumt)
    • einkapseln verb (kapsele ein, kapselst ein, kapselt ein, kapselte ein, kapseltet ein, eingekapselt)

Translation Matrix for bijsluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
anfügen aanvoegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
anfügen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; insluiten; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; bijrekenen; bijtellen; bijvoegen; erbij tellen; optellen; toevoegen
beifügen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; insluiten; toevoegen aan mengsel toevoegen; aansluiten; bijmengen; bijrekenen; bijtellen; bijvoegen; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; optellen; toevoegen; voegen
beigeben bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; bijrekenen; bijtellen; erbij tellen; optellen
beilegen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; insluiten; toevoegen afdoen; afhandelen; beslechten; bijbetalen; bijleggen; bijrekenen; bijtellen; erbij tellen; goedmaken; kwijten; optellen; ruzie afsluiten; schikken; twist uit de weg ruimen; verzoenen; vrede sluiten
beimischen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen
beisetzen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen begraven; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; ter aarde bestellen; zetten
beschränken bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; afnemen; begrenzen; beknotten; beperken; inkorten; inkrimpen; inperken; korter maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; van grenzen voorzien; verkorten; verlagen; verminderen
bestreichen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
blockieren bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen barricaderen; belemmeren; beletten; blokkeren; verhinderen; versperren; voorkomen; voorkómen
eindeichen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen bedijken; indammen; indijken
eindämmen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; bedijken; begrenzen; beknotten; beperken; indammen; indijken; inperken; van grenzen voorzien
einhegen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; insluiten; omheinen; omlijnen; omsingelen; omsluiten
einkapseln bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen omtrekken
einkreisen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen draaien om; een cirkel tekenen om; insluiten; met gespannen voorwerp omsluiten; omcirkelen; omsingelen; omsluiten; omspannen; omtrekken; overspannen
einpferchen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen detineren; gevangen zetten; gevangenhouden; in hechtenis houden; insluiten; interneren; isoleren; kooien; omsingelen; omsluiten; opsluiten; vasthouden
einschließen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen detineren; erbij rekenen; gevangen zetten; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; inleggen; inpassen; insluiten; interneren; invoegen; isoleren; meerekenen; meetellen; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; opsluiten; passen in; tussenleggen; vasthouden; vastzetten
einschränken bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; afnemen; begrenzen; beknotten; beperken; besparen; bezuinigen; geld besparen; indammen; inkapselen; inkorten; inkrimpen; inperken; korten; korter maken; krimpen; limiteren; matigen; minder gebruiken; minder worden; minderen; reduceren; slinken; terugdraaien; terugschroeven; van grenzen voorzien; verkorten; verlagen; verminderen
einsperren bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen aanhouden; arresteren; detineren; gevangen zetten; gevangenhouden; gevangennemen; in de cel zetten; in hechtenis houden; in hechtenis nemen; inrekenen; interneren; isoleren; kooien; oppakken; opsluiten; schutten; vasthouden; vastzetten; vatten
einsäumen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afzetten; beknotten; beperken; insluiten; omkaderen; omranden; omsingelen; omsluiten
enthalten bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; behelzen; bevatten; hongerstaken; inhouden; omtrekken; onthouden; opnemen; opslaan; vasten
erfassen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen aanhouden; arresteren; betrappen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; indexeren; inrekenen; klauwen; nemen; nuttigen; obsederen; omtrekken; oppakken; pakken; registreren; snappen; te pakken krijgen; van indexnummers voorzien; vangen; vatten; verkrijgen; verschalken; verstaan; verstrikken
hineintun bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; doen in; inbrengen; indoen; instoppen
hinzufügen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; insluiten; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; bijrekenen; bijtellen; erbij optellen; erbij tellen; optellen; toevoegen
hinzulegen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijbetalen; bijleggen; bijmengen
hinzumengen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen
hinzumischen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen
schließen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afbetalen; afgrendelen; afleiden; afrekenen; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; borgen; breeuwen; deduceren; dicht maken; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; een einde maken aan; eindigen; gaten stoppen; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; ophouden; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; toevallen; vereffenen; vergrendelen; verrekenen; verwijderen; zich sluiten
umfassen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen insluiten; met handen omvatten; omsingelen; omsluiten; omspannen; omtrekken; omvatten
umschließen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen insluiten; met handen omvatten; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; omspannen; omtrekken; verpakken
umziehen bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen andere kleren aantrekken; omkleden; omtrekken; verhuizen; verkassen; verkleden
verkapseln bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
zufügen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; erbij doen; toebrengen; toevoegen; voegen
zugeben bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen als waar erkennen; erkennen; goed vinden; toegeven; toestaan; toestemmen; zich over geven; zwichten
zulegen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen