Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. inbijten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inbijten from Dutch to German

inbijten:

inbijten verb (bijt in, beet in, beten in, ingebeten)

  1. inbijten (invreten)
    ätzen; korrodieren; sich einfressen
    • ätzen verb (ätze, ätzt, ätzte, ätztet, geätzt)
    • sich einfressen verb (fresse mich ein, frißt dich ein, frißt sich ein, fraß sich ein, fraßt euch ein, sich eingefressen)

Conjugations for inbijten:

o.t.t.
  1. bijt in
  2. bijt in
  3. bijt in
  4. bijten in
  5. bijten in
  6. bijten in
o.v.t.
  1. beet in
  2. beet in
  3. beet in
  4. beten in
  5. beten in
  6. beten in
v.t.t.
  1. heb ingebeten
  2. hebt ingebeten
  3. heeft ingebeten
  4. hebben ingebeten
  5. hebben ingebeten
  6. hebben ingebeten
v.v.t.
  1. had ingebeten
  2. had ingebeten
  3. had ingebeten
  4. hadden ingebeten
  5. hadden ingebeten
  6. hadden ingebeten
o.t.t.t.
  1. zal inbijten
  2. zult inbijten
  3. zal inbijten
  4. zullen inbijten
  5. zullen inbijten
  6. zullen inbijten
o.v.t.t.
  1. zou inbijten
  2. zou inbijten
  3. zou inbijten
  4. zouden inbijten
  5. zouden inbijten
  6. zouden inbijten
en verder
  1. is ingebeten
diversen
  1. bijt in!
  2. bijt in!
  3. ingebeten
  4. inbijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inbijten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
korrodieren inbijten; invreten
sich einfressen inbijten; invreten
ätzen inbijten; invreten binnenkrijgen; etsen; graveren; inetsen; opslokken; zwelgen

Wiktionary Translations for inbijten:


Cross Translation:
FromToVia
inbijten zerfressen; rosten; korrodieren corrode — to eat away