Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. insmeren:


Dutch

Detailed Translations for insmeren from Dutch to German

insmeren:

insmeren verb (smeer in, smeert in, smeerde in, smeerden in, ingesmeerd)

  1. insmeren
    einschmieren
    • einschmieren verb (schmiere ein, schmierst ein, schmiert ein, schmierte ein, schmiertet ein, eingeschmiert)

Conjugations for insmeren:

o.t.t.
  1. smeer in
  2. smeert in
  3. smeert in
  4. smeren in
  5. smeren in
  6. smeren in
o.v.t.
  1. smeerde in
  2. smeerde in
  3. smeerde in
  4. smeerden in
  5. smeerden in
  6. smeerden in
v.t.t.
  1. heb ingesmeerd
  2. hebt ingesmeerd
  3. heeft ingesmeerd
  4. hebben ingesmeerd
  5. hebben ingesmeerd
  6. hebben ingesmeerd
v.v.t.
  1. had ingesmeerd
  2. had ingesmeerd
  3. had ingesmeerd
  4. hadden ingesmeerd
  5. hadden ingesmeerd
  6. hadden ingesmeerd
o.t.t.t.
  1. zal insmeren
  2. zult insmeren
  3. zal insmeren
  4. zullen insmeren
  5. zullen insmeren
  6. zullen insmeren
o.v.t.t.
  1. zou insmeren
  2. zou insmeren
  3. zou insmeren
  4. zouden insmeren
  5. zouden insmeren
  6. zouden insmeren
en verder
  1. ben ingesmeerd
  2. bent ingesmeerd
  3. is ingesmeerd
  4. zijn ingesmeerd
  5. zijn ingesmeerd
  6. zijn ingesmeerd
diversen
  1. smeer in!
  2. smeert in!
  3. ingesmeerd
  4. insmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for insmeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einschmieren insmeren afreizen; doorsmeren; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; viesmaken; vuilmaken; weggaan; wegreizen; wegtrekken

Related Translations for insmeren