Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. openprikken:


Dutch

Detailed Translations for openprikken from Dutch to German

openprikken:

openprikken verb (prik open, prikt open, prikte open, prikten open, opengeprikt)

  1. openprikken (doorprikken)
    anstechen; aufstechen
    • anstechen verb (steche an, stichst an, stich an, stach an, stacht an, angestochen)
    • aufstechen verb (steche auf, stichst auf, stich auf, stach auf, stacht auf, aufgestochen)

Conjugations for openprikken:

o.t.t.
  1. prik open
  2. prikt open
  3. prikt open
  4. prikken open
  5. prikken open
  6. prikken open
o.v.t.
  1. prikte open
  2. prikte open
  3. prikte open
  4. prikten open
  5. prikten open
  6. prikten open
v.t.t.
  1. heb opengeprikt
  2. hebt opengeprikt
  3. heeft opengeprikt
  4. hebben opengeprikt
  5. hebben opengeprikt
  6. hebben opengeprikt
v.v.t.
  1. had opengeprikt
  2. had opengeprikt
  3. had opengeprikt
  4. hadden opengeprikt
  5. hadden opengeprikt
  6. hadden opengeprikt
o.t.t.t.
  1. zal openprikken
  2. zult openprikken
  3. zal openprikken
  4. zullen openprikken
  5. zullen openprikken
  6. zullen openprikken
o.v.t.t.
  1. zou openprikken
  2. zou openprikken
  3. zou openprikken
  4. zouden openprikken
  5. zouden openprikken
  6. zouden openprikken
en verder
  1. is opengeprikt
  2. zijn opengeprikt
diversen
  1. prik open!
  2. prikt open!
  3. opengeprikt
  4. openprikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for openprikken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anstechen doorprikken; openprikken aanmaken; licht aansteken; ontsteken; prikken in
aufstechen doorprikken; openprikken opensteken; prikken in