Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. seponeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for seponeren from Dutch to German

seponeren:

seponeren verb (seponeer, seponeert, seponeerde, seponeerden, geseponeerd)

  1. seponeren (afzien van rechtsvervolging)
    seponieren; zu den Akten legen; das Verfahren einstellen

Conjugations for seponeren:

o.t.t.
  1. seponeer
  2. seponeert
  3. seponeert
  4. seponeren
  5. seponeren
  6. seponeren
o.v.t.
  1. seponeerde
  2. seponeerde
  3. seponeerde
  4. seponeerden
  5. seponeerden
  6. seponeerden
v.t.t.
  1. heb geseponeerd
  2. hebt geseponeerd
  3. heeft geseponeerd
  4. hebben geseponeerd
  5. hebben geseponeerd
  6. hebben geseponeerd
v.v.t.
  1. had geseponeerd
  2. had geseponeerd
  3. had geseponeerd
  4. hadden geseponeerd
  5. hadden geseponeerd
  6. hadden geseponeerd
o.t.t.t.
  1. zal seponeren
  2. zult seponeren
  3. zal seponeren
  4. zullen seponeren
  5. zullen seponeren
  6. zullen seponeren
o.v.t.t.
  1. zou seponeren
  2. zou seponeren
  3. zou seponeren
  4. zouden seponeren
  5. zouden seponeren
  6. zouden seponeren
en verder
  1. ben geseponeerd
  2. bent geseponeerd
  3. is geseponeerd
  4. zijn geseponeerd
  5. zijn geseponeerd
  6. zijn geseponeerd
diversen
  1. seponeer!
  2. seponeert!
  3. geseponeerd
  4. seponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for seponeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
das Verfahren einstellen afzien van rechtsvervolging; seponeren
seponieren afzien van rechtsvervolging; seponeren
zu den Akten legen afzien van rechtsvervolging; seponeren

Wiktionary Translations for seponeren:

seponeren
verb
  1. etwas (eine Tätigkeit) nicht mehr ausüben