Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. vaststampen:


Dutch

Detailed Translations for vaststampen from Dutch to German

vaststampen:

vaststampen verb (stamp vast, stampt vast, stampte vast, stampten vast, vast gestampen)

  1. vaststampen (aanstampen)
    antreten; feststampfen; festtreten
    • antreten verb (trete an, trittst an, tritt an, trate an, tratet an, angetreten)
    • feststampfen verb (stampfe fest, stampfst fest, stampft fest, stampfte fest, stampftet fest, festgestampft)
    • festtreten verb

Conjugations for vaststampen:

o.t.t.
  1. stamp vast
  2. stampt vast
  3. stampt vast
  4. stampen vast
  5. stampen vast
  6. stampen vast
o.v.t.
  1. stampte vast
  2. stampte vast
  3. stampte vast
  4. stampten vast
  5. stampten vast
  6. stampten vast
v.t.t.
  1. heb vast gestampen
  2. hebt vast gestampen
  3. heeft vast gestampen
  4. hebben vast gestampen
  5. hebben vast gestampen
  6. hebben vast gestampen
v.v.t.
  1. had vast gestampen
  2. had vast gestampen
  3. had vast gestampen
  4. hadden vast gestampen
  5. hadden vast gestampen
  6. hadden vast gestampen
o.t.t.t.
  1. zal vaststampen
  2. zult vaststampen
  3. zal vaststampen
  4. zullen vaststampen
  5. zullen vaststampen
  6. zullen vaststampen
o.v.t.t.
  1. zou vaststampen
  2. zou vaststampen
  3. zou vaststampen
  4. zouden vaststampen
  5. zouden vaststampen
  6. zouden vaststampen
en verder
  1. ben vast gestampen
  2. bent vast gestampen
  3. is vast gestampen
  4. zijn vast gestampen
  5. zijn vast gestampen
  6. zijn vast gestampen
diversen
  1. stamp vast!
  2. stampt vast!
  3. vast gestampen
  4. vaststampend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vaststampen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
antreten aanstampen; vaststampen aantreden; beginnen; intreden; inzetten; op gang komen; toetreden; vasttreden
feststampfen aanstampen; vaststampen
festtreten aanstampen; vaststampen vasttreden