Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. zich uitrekken:


Dutch

Detailed Translations for zich uitrekken from Dutch to German

zich uitrekken:

zich uitrekken verb

  1. zich uitrekken
    recken; strecken; dehnen
    • recken verb (recke, reckst, reckt, reckte, recktet, gereckt)
    • strecken verb (strecke, streckst, streckt, streckte, strecktet, gestreckt)
    • dehnen verb (dehne, dehnst, dehnt, dehnte, dehntet, gedehnt)

Translation Matrix for zich uitrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dehnen zich uitrekken krammen; met een kram vastmaken; oprekken; opspannen; rekken; spannen; uitstrekken; verwijden; wijder maken
recken zich uitrekken rekken; uitrekken; uitstrekken; verlengen
strecken zich uitrekken aanlengen; krammen; met een kram vastmaken; opspannen; prikken; spannen; steken; steken geven; strekken; uitrekken; verdunnen; verhelpen; versnijden; verwateren

Related Translations for zich uitrekken