Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. inschakelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inschakelen from Dutch to English

inschakelen:

inschakelen verb (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)

  1. inschakelen (aanzetten; aandoen; starten; aanmaken)
    to switch on; turn on; to connect; to put on; to start; to light
    • switch on verb (switchs on, switched on, switching on)
    • turn on verb
    • connect verb (connects, connected, connecting)
    • put on verb (puts on, put on, putting on)
    • start verb (starts, started, starting)
    • light verb (lights, lit, lighting)
  2. inschakelen (aandoen; aandraaien)
    to switch on; turn on
  3. inschakelen
    turn on; enable
    – To activate or turn on. 1

Conjugations for inschakelen:

o.t.t.
  1. schakel in
  2. schakelt in
  3. schakelt in
  4. schakelen in
  5. schakelen in
  6. schakelen in
o.v.t.
  1. schakelde in
  2. schakelde in
  3. schakelde in
  4. schakelden in
  5. schakelden in
  6. schakelden in
v.t.t.
  1. heb ingeschakeld
  2. hebt ingeschakeld
  3. heeft ingeschakeld
  4. hebben ingeschakeld
  5. hebben ingeschakeld
  6. hebben ingeschakeld
v.v.t.
  1. had ingeschakeld
  2. had ingeschakeld
  3. had ingeschakeld
  4. hadden ingeschakeld
  5. hadden ingeschakeld
  6. hadden ingeschakeld
o.t.t.t.
  1. zal inschakelen
  2. zult inschakelen
  3. zal inschakelen
  4. zullen inschakelen
  5. zullen inschakelen
  6. zullen inschakelen
o.v.t.t.
  1. zou inschakelen
  2. zou inschakelen
  3. zou inschakelen
  4. zouden inschakelen
  5. zouden inschakelen
  6. zouden inschakelen
en verder
  1. ben ingeschakeld
  2. bent ingeschakeld
  3. is ingeschakeld
  4. zijn ingeschakeld
  5. zijn ingeschakeld
  6. zijn ingeschakeld
diversen
  1. schakel in!
  2. schakelt in!
  3. ingeschakeld
  4. inschakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inschakelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
light lichtje
put on aanstellerij; toneel
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
VerbRelated TranslationsOther Translations
connect aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aan elkaar bevestigen; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; aansluiten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; samenvoegen; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
enable inschakelen in staat stellen; mogelijk maken
light aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aanmaken; aansteken; aanstrijken; beschijnen; doen branden; doen ontvlammen; licht aansteken; lichter worden van kleur; ontsteken; oplichten; verlichten; vuur maken; vuurmaken
put on aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aandoen; aankleden; aanmaken; aantrekken; licht aansteken; omdoen; onderbinden; ontsteken; voorbinden; voordoen
start aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inleiden; inluiden; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
switch on aandoen; aandraaien; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
turn on aandoen; aandraaien; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten ontsluiten; opendraaien; openen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
put on aangedaan; aangezet; ingeschakeld
ModifierRelated TranslationsOther Translations
light licht; lichtwegend; loszinnig; niet donker; vederlicht

Wiktionary Translations for inschakelen:

inschakelen
verb
  1. to make able
  2. to turn on
  3. to turn a switch to the "on" position
  4. (intransitive) to power up

Cross Translation:
FromToVia
inschakelen plug in; connect; switch on; turn on brancher — Se percher sur les branches d’un arbre.
inschakelen give; donate donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
inschakelen switch on; turn on; unlock; open up; clear ouvrir — Faire que ce qui clore, fermer, ne le être plus.
inschakelen switch on; turn on; turn; turn around; turn round; revolve; whirl tourner — Traductions à trier suivant le sens