Dutch

Detailed Translations for minder from Dutch to English

minder:

minder adj

  1. minder
    less; fewer

Translation Matrix for minder:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
fewer minder beperkter; in mindere mate; kleiner
ModifierRelated TranslationsOther Translations
less minder beperkter; in mindere mate; kleiner

Related Words for "minder":


Antonyms for "minder":


Related Definitions for "minder":

  1. niet zo vaak als anders1
    • jij moet eens wat minder spijbelen!1
  2. niet zoals een andere keer1
    • het is vandaag minder druk op straat1
  3. niet zoveel als anders1
    • ik heb minder winst gemaakt dit jaar1

Wiktionary Translations for minder:

minder
comparative
  1. not as much
adverb
  1. in lower degree
  2. to smaller extent
en-det
  1. comparative of few; a smaller number

minderen:

minderen verb (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)

  1. minderen (minder worden; declineren; afnemen; )
    to decrease; to decline; to shrink; to remove; to dwindle; wain; to take away; to go thieving; be shortcoming
    • decrease verb (decreases, decreased, decreasing)
    • decline verb (declines, declined, declining)
    • shrink verb (shrinks, shrank, shrinking)
    • remove verb (removes, removed, removing)
    • dwindle verb (dwindles, dwindled, dwindling)
    • wain verb
    • take away verb (takes away, took away, taking away)
    • go thieving verb (goes thieving, went thieving, going thieving)
  2. minderen (verminderen; reduceren; afnemen; )
    to decrease; to diminish; to reduce; to curtail; to lessen; to scale down; to dwindle; shrink away; to mark down
    • decrease verb (decreases, decreased, decreasing)
    • diminish verb (diminishs, diminished, diminishing)
    • reduce verb (reduces, reduced, reducing)
    • curtail verb (curtails, curtailed, curtailing)
    • lessen verb (lessens, lessened, lessening)
    • scale down verb (scales down, scaled down, scaling down)
    • dwindle verb (dwindles, dwindled, dwindling)
    • mark down verb (marks down, marked down, marking down)

Conjugations for minderen:

o.t.t.
  1. minder
  2. mindert
  3. mindert
  4. minderen
  5. minderen
  6. minderen
o.v.t.
  1. minderde
  2. minderde
  3. minderde
  4. minderden
  5. minderden
  6. minderden
v.t.t.
  1. heb geminderd
  2. hebt geminderd
  3. heeft geminderd
  4. hebben geminderd
  5. hebben geminderd
  6. hebben geminderd
v.v.t.
  1. had geminderd
  2. had geminderd
  3. had geminderd
  4. hadden geminderd
  5. hadden geminderd
  6. hadden geminderd
o.t.t.t.
  1. zal minderen
  2. zult minderen
  3. zal minderen
  4. zullen minderen
  5. zullen minderen
  6. zullen minderen
o.v.t.t.
  1. zou minderen
  2. zou minderen
  3. zou minderen
  4. zouden minderen
  5. zouden minderen
  6. zouden minderen
en verder
  1. ben geminderd
  2. bent geminderd
  3. is geminderd
  4. zijn geminderd
  5. zijn geminderd
  6. zijn geminderd
diversen
  1. minder!
  2. mindert!
  3. geminderd
  4. minderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

minderen [het ~] noun

  1. het minderen (krimpen; korten)
    the shrinking; the decrease; the shrinking back

Translation Matrix for minderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
decline achteruitgang; afname; daling; decadentie; grondverzakking; inzinking; minder worden; terugloop; val; verwording
decrease korten; krimpen; minderen afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; kostenbesparing; minder worden; reductie; teruggang; terugloop; val; verkorting; vermindering; vervallingen
remove afnemen; afstoffen; afwissen
shrink psychiater
shrinking korten; krimpen; minderen
shrinking back korten; krimpen; minderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
be shortcoming afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
curtail afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen beknotten; inkorten; inperken; korter maken; verkorten
decline afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitgaan; afkeuren; afnemen; afstemmen; afwijzen; bezwijken; declineren; instorten; minder worden; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verrotten; verteren; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
decrease afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen afnemen; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
diminish afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; verkleinen
dwindle afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; tanen
go thieving afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
lessen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen aan kracht inboeten; inkrimpen; krimpen; slinken; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
mark down afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen lager maken; verlagen
reduce afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afprijzen; beknotten; beperken; disloqueren; door koken dikker maken; door koken verdikken; herleiden; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder maken; minimaliseren; reduceren; roeren; slinken; temperen; terugvoeren; verdikken; verkleinen; verlagen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
remove afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; afzonderen; beslechten; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; lozen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken; zuiveren
scale down afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen minder maken; minimaliseren
shrink afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; afnemend; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; schrompelen; slinken; slinkend; tanend; terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verminderen
shrink away afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen inkrimpen; krimpen; slinken
take away afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afvoeren; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; meedragen; meenemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegdragen; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
wain afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
shrinking krimpend; slinkend
shrinking back krimpend; slinkend

Related Translations for minder



English

Detailed Translations for minder from English to Dutch

mind:

mind [the ~] noun

  1. the mind (disposition; character; soul; heart)
    het karakter; de mentaliteit; het gemoed; de natuur; de geaardheid; de aard; de inborst; de inslag
  2. the mind (awareness; reason)
    het bewustzijn; het brein; het inzicht; het verstand; de rede

to mind verb (minds, minded, minding)

  1. to mind (watch out; look out)
    uitkijken voor; oppassen; opletten
  2. to mind (interfere; intervene; blend; )
    bemoeien; mengen; inmengen
    • bemoeien verb (bemoei, bemoeit, bemoeide, bemoeiden, bemoeid)
    • mengen verb (meng, mengt, mengde, mengden, gemengd)
    • inmengen verb (meng in, mengt in, mengde in, mengden in, ingemengd)

Conjugations for mind:

present
  1. mind
  2. mind
  3. minds
  4. mind
  5. mind
  6. mind
simple past
  1. minded
  2. minded
  3. minded
  4. minded
  5. minded
  6. minded
present perfect
  1. have minded
  2. have minded
  3. has minded
  4. have minded
  5. have minded
  6. have minded
past continuous
  1. was minding
  2. were minding
  3. was minding
  4. were minding
  5. were minding
  6. were minding
future
  1. shall mind
  2. will mind
  3. will mind
  4. shall mind
  5. will mind
  6. will mind
continuous present
  1. am minding
  2. are minding
  3. is minding
  4. are minding
  5. are minding
  6. are minding
subjunctive
  1. be minded
  2. be minded
  3. be minded
  4. be minded
  5. be minded
  6. be minded
diverse
  1. mind!
  2. let's mind!
  3. minded
  4. minding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for mind:

NounRelated TranslationsOther Translations
aard character; disposition; heart; mind; soul category; class; genre; kind; nature; type
bewustzijn awareness; mind; reason awareness; consciousness; idea; notion; realisation; realization
brein awareness; mind; reason brain; brainpower; discernment; genius; insight; intellect; intelligence; mental capacity; notion; sense; thought; understanding
geaardheid character; disposition; heart; mind; soul character; nature
gemoed character; disposition; heart; mind; soul
inborst character; disposition; heart; mind; soul disposition; inclination; nature
inslag character; disposition; heart; mind; soul
inzicht awareness; mind; reason angle; aspect; attitude; comprehension; conception; discernment; grasp; idea; insight; interpretation; notion; opinion; outlook; perception; perspective; point of view; reading; stand; understanding; version; view; vision; way of thinking
karakter character; disposition; heart; mind; soul character; font; nature; personality; type; typeface
mengen alloying; blending; diluting; melting; mingling; mix; mixing; smelting
mentaliteit character; disposition; heart; mind; soul mentality; state of mind
natuur character; disposition; heart; mind; soul character; nature
oppassen attention
rede awareness; mind; reason address; intellect; intellectual powers; speech
verstand awareness; mind; reason brain; brainpower; discernment; genius; insight; intellect; intellectual powers; intelligence; mental capacity; notion; sense; thought; understanding
- brain; creative thinker; head; idea; intellect; judgement; judgment; nous; psyche; thinker
VerbRelated TranslationsOther Translations
bemoeien blend; interfere; intervene; mind; mix; step in; stir together
inmengen blend; interfere; intervene; mind; mix; step in; stir together
mengen blend; interfere; intervene; mind; mix; step in; stir together alloy; blend; mix; stir together
opletten look out; mind; watch out attend; be alert; be careful of; guard; keep an eye on; listen; listen carefully; observe; pay attention; pay attention to; spectate; take care; watch
oppassen look out; mind; watch out attend to; be careful; beware; look out; pay attention to; take care; watch; watch out
uitkijken voor look out; mind; watch out
- bear in mind; beware; heed; listen; take care
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
verstand reason; sense
OtherRelated TranslationsOther Translations
- worry

Related Words for "mind":


Synonyms for "mind":


Antonyms for "mind":


Related Definitions for "mind":

  1. that which is responsible for one's thoughts and feelings; the seat of the faculty of reason2
    • his mind wandered2
  2. knowledge and intellectual ability2
    • he reads to improve his mind2
  3. attention2
    • don't pay him any mind2
  4. recall or remembrance2
    • it came to mind2
  5. an opinion formed by judging something2
    • she changed her mind2
  6. your intention; what you intend to do2
    • he had in mind to see his old teacher2
  7. an important intellectual2
    • the great minds of the 17th century2
  8. keep in mind2
  9. be concerned with or about something or somebody2
  10. be on one's guard; be cautious or wary about; be alert to2
  11. be offended or bothered by; take offense with, be bothered by2
    • I don't mind your behavior2
  12. be in charge of or deal with2
  13. pay close attention to; give heed to2

Wiktionary Translations for mind:

mind
verb
  1. to look after
  2. to pay attention to
noun
  1. ability to remember things
  2. ability for rational thought
mind
noun
  1. dat wat zich afspeelt in iemands gedachten

Cross Translation:
FromToVia
mind verstand Verstand — Fähigkeit, zu verstehen, zu urteilen und zu denken
mind gadeslaan; observeren; toekijken; toezien; waarnemen observer — Traductions à trier suivant le sens

minder:


Translation Matrix for minder:

NounRelated TranslationsOther Translations
- baby minder; babyminder

Synonyms for "minder":

  • babyminder; baby minder; keeper

Related Definitions for "minder":

  1. a person who looks after babies (usually in the person's own home) while the babys' parents are working2
  2. someone (usually in totalitarian countries) who is assigned to watch over foreign visitors2
    • I turned around and there, a few hundred feet away, was our government minder, Li Wong Su, huffing and puffing toward us2

Related Translations for minder