Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. rij:
  2. rijzen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for rijs from Dutch to English

rij:

rij [de ~] noun

  1. de rij (colonne; file)
    the queue; the row; the file; the line
  2. de rij (gelid)
    the row; the line; the rank; the file
  3. de rij (aaneenschakeling; keten; reeks; serie)
    the series; the sequence; the concatenation; the chain; the string; the succession
  4. de rij (reeks; aaneenschakeling; serie; keten)
    the series; the sequence; the string; the chain; the succession
  5. de rij
    the row
    – The horizontal arrangement of cells in a table or spreadsheet. 1
    • row [the ~] noun

Translation Matrix for rij:

NounRelated TranslationsOther Translations
chain aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; cyclus; grootwinkelbedrijf; halsketting; halssnoer; kabel; kabeltouw; keten; ketting; kettinkje; kluister; reeks; samentrekking; samenvoeging; scheepskabel; scheepstouw; serie; snoer; winkelketen
concatenation aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie
file colonne; file; gelid; rij bestand; dossier; file; gelid; hoofdboek; klapper; legger; map; opbergmap; ordner; rij manschappen; vijl
line colonne; file; gelid; rij aansluiting; afzetlint; connectie; contact; koord; kordon; lijn; lijntje; linie; lint; politielint; regel; schriftlijn; streep; streepje; verbinding
queue colonne; file; rij wachtrij
rank gelid; rij aanzien; achting; gelid; hiërarchie; niveau; rang; rangorde; rij manschappen; volgorde
row colonne; file; gelid; rij aaneenschakeling; botsing; conflict; cyclus; dispuut; keten; ketting; meningsverschil; onenigheid; record; reeks; rijtje; roeitochtje; ruzie; serie; snoer; stennis; twist; woordenwisseling
sequence aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; cyclus; opeenvolging; opvolging; reeks; samentrekking; samenvoeging; sequens; sequentie; serie; successie; vervolgdeel
series aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; aaneenschakelingen; cyclus; opeenvolgingen; reeks; reeksen; samentrekking; samenvoeging; serie; series
string aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; bindgaren; bindtouwen; draad; garen; reeks; rijgsnoer; serie; sliert; slingervormig ding; snaar; tekenreeks
succession aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; erfopvolging; opeenvolging; opvolging; successie
VerbRelated TranslationsOther Translations
chain binden; boeien; ketenen; kluisteren; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen
file archiveren; bewaren; opbergen; opslaan; vijlen
line belijnen; lijnen; liniëren; strepen; strepen trekken; van lijnen voorzien
rank classificeren; in het gelid stellen; rangschikken
row roeien
string dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen; snoeren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
rank godgeklaagd; hemeltergend; ranzig; schandaleus; ten hemel schreiend; zeer ergerlijk

Related Words for "rij":

  • rijen, rijs

Related Definitions for "rij":

  1. aantal mensen of dingen naast of achter elkaar2
    • er stond een rij mensen voor het loket2

Wiktionary Translations for rij:

rij
noun
  1. geordende opstelling van een aantal eenheden in één richting
  2. een opeenvolging van elementen
rij
noun
  1. straight sequence of people, queue
  2. column of people
  3. line of people
  4. line of objects
  5. in a table
  6. group of animals, vehicles, or people

Cross Translation:
FromToVia
rij queue; line SchlangeAbfolge, Reihe von Individuen oder Gegenständen
rij row; file; line; run; sequence rangée — Traductions à trier suivant le sens

rijzen:

rijzen verb (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)

  1. rijzen (gaan staan; opstaan; omhoogrijzen)
    to rise; to stand up; to rise up; to arise; to ascent
    • rise verb (rises, rose, rising)
    • stand up verb (stands up, stood up, standing up)
    • rise up verb (rises up, rose up, rising up)
    • arise verb (arises, arised, arising)
    • ascent verb (ascents, ascented, ascenting)
  2. rijzen (omhoogstijgen; stijgen; omhoog rijzen; omhoog komen; aanwassen)
    to rise; to grow; to come up
    • rise verb (rises, rose, rising)
    • grow verb (grows, grew, growing)
    • come up verb (comes up, came up, coming up)
  3. rijzen (omhoogrijzen; oprijzen)
    to arise
    • arise verb (arises, arised, arising)

Conjugations for rijzen:

o.t.t.
  1. rijs
  2. rijst
  3. rijst
  4. rijzen
  5. rijzen
  6. rijzen
o.v.t.
  1. rees
  2. rees
  3. rees
  4. rezen
  5. rezen
  6. rezen
v.t.t.
  1. ben gerezen
  2. bent gerezen
  3. is gerezen
  4. zijn gerezen
  5. zijn gerezen
  6. zijn gerezen
v.v.t.
  1. was gerezen
  2. was gerezen
  3. was gerezen
  4. waren gerezen
  5. waren gerezen
  6. waren gerezen
o.t.t.t.
  1. zal rijzen
  2. zult rijzen
  3. zal rijzen
  4. zullen rijzen
  5. zullen rijzen
  6. zullen rijzen
o.v.t.t.
  1. zou rijzen
  2. zou rijzen
  3. zou rijzen
  4. zouden rijzen
  5. zouden rijzen
  6. zouden rijzen
diversen
  1. rijs!
  2. rijst!
  3. gerezen
  4. rijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rijzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ascent beklimming; bestijging; klim; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opklimmen; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
grow bloesem
rise aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; bult; expansie; groei; groter worden; heuvel; klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering
VerbRelated TranslationsOther Translations
arise gaan staan; omhoogrijzen; oprijzen; opstaan; rijzen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gebeuren; gedijen; geschieden; groeien; groter worden; omhooggaan; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; opzetten; plaats hebben; plaats vinden; stijgen; toenemen; vermeerderen; verschijnen
ascent gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen
come up aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen bovenkomen; kiemen; komen; omhoogkomen; ontkiemen; uit de kiem te voorschijn komen
grow aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; omhooggaan; omhoogkomen; opgroeien; opstijgen; opvliegen; opzetten; stijgen; tieren; toenemen; uitdijen; uitzwellen; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; wassen
rise aanwassen; gaan staan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opstaan; rijzen; stijgen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; de hoogte ingaan; gaan staan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; naar boven gaan; omhooggaan; omhoogkomen; opborrelen; opgroeien; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwellen; opzetten; stijgen; toenemen; uitrijzen; uittorenen; verheffen; vermeerderen; zich opwerken
rise up gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen
stand up gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen in opstand komen; rebelleren; staan

Wiktionary Translations for rijzen:

rijzen
verb
  1. to begin to brighten with daylight
  2. To move upwards
  3. of a celestial body: to appear to move from behind the horizon
  4. -
noun
  1. action of moving upwards

Cross Translation:
FromToVia
rijzen prove gehen — (der Teig beim Backen): sich in der Ruhephase beim Gärprozess befinden, aufgehen, gären
rijzen descend; get off; go down; get out; exit; go out; alight; emerge; leave; quit; get out of a car descendreTraductions à trier suivant le sens.
rijzen swell; swell up gonfler — Enfler.


Wiktionary Translations for rijs:


Cross Translation:
FromToVia
rijs twig brindille — Branche d’arbre mince et courte