Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. knibbelen:


Dutch

Detailed Translations for knibbelen from Dutch to English

knibbelen:

knibbelen verb (knibbel, knibbelt, knibbelde, knibbelden, geknibbeld)

  1. knibbelen (beknibbelen; schrapen; knijpen)
    to haggle; to pinch and scrape; skimp; whittle; stint; to go short

Conjugations for knibbelen:

o.t.t.
  1. knibbel
  2. knibbelt
  3. knibbelt
  4. knibbelen
  5. knibbelen
  6. knibbelen
o.v.t.
  1. knibbelde
  2. knibbelde
  3. knibbelde
  4. knibbelden
  5. knibbelden
  6. knibbelden
v.t.t.
  1. heb geknibbeld
  2. hebt geknibbeld
  3. heeft geknibbeld
  4. hebben geknibbeld
  5. hebben geknibbeld
  6. hebben geknibbeld
v.v.t.
  1. had geknibbeld
  2. had geknibbeld
  3. had geknibbeld
  4. hadden geknibbeld
  5. hadden geknibbeld
  6. hadden geknibbeld
o.t.t.t.
  1. zal knibbelen
  2. zult knibbelen
  3. zal knibbelen
  4. zullen knibbelen
  5. zullen knibbelen
  6. zullen knibbelen
o.v.t.t.
  1. zou knibbelen
  2. zou knibbelen
  3. zou knibbelen
  4. zouden knibbelen
  5. zouden knibbelen
  6. zouden knibbelen
diversen
  1. knibbel!
  2. knibbelt!
  3. geknibbeld
  4. knibbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for knibbelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
haggle marchandering; onderhandeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
go short beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen gebrek hebben; nijpen
haggle beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen afdingen; afpingelen; dingen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren
pinch and scrape beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen gebrek hebben; kromliggen
skimp beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen
stint beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen
whittle beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen