Dutch

Detailed Translations for kort from Dutch to English

kort:


Translation Matrix for kort:

VerbRelated TranslationsOther Translations
brief inlichten; inseinen; onderrichten; voorlichten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
brief bondig; kort eindig; haastig; kortstondig; samengevat; terloops; vergankelijk; vluchtig; voorbijgaand
concise bondig; kort bondig; kernachtig; minimaal; raak; summier
condensed bondig; kort ingekort; verkort
succinct bondig; kort bondig; kernachtig; kort en bondig; minimaal; minuscuul; raak; summier; zeer klein
terse bondig; kort bondig; kernachtig; minuscuul; raak; summier; zeer klein
ModifierRelated TranslationsOther Translations
briefly worded bondig; kort samengevat
summarized bondig; kort samengevat

Related Words for "kort":


Antonyms for "kort":


Related Definitions for "kort":

  1. met een kleine lengte1
    • zij heeft kort haar1
  2. wat weinig tijd kost1
    • dat is een korte film1

Wiktionary Translations for kort:

kort
adverb
  1. van geringe duur
  2. van geringe lengte
kort
adjective
  1. concise
  2. of short duration
  3. quick, short
  4. having a small distance between ends or edges

Cross Translation:
FromToVia
kort brief; short kurz — wenig Zeit benötigend
kort short kurzwenig Länge habend
kort concise; brief concis — Qui exprimer quelque chose le plus clairement possible avec un nombre de mots restreint.
kort short; brief court — De petite longueur ou qui n’a pas la longueur moyenne des objets du même genre.

korten:

korten [znw.] noun

  1. korten (snoeien)
    the abridging; the abridgement; the abbreviating
  2. korten (minderen; krimpen)
    the shrinking; the decrease; the shrinking back

korten verb (kort, kortte, kortten, gekort)

  1. korten (kort knippen; kort maken)
    to trim; to pare
    – remove the edges from and cut down to the desired size 2
    • trim verb (trims, trimmed, trimming)
      • trim the photograph2
      • trim lumber2
    • pare verb (pares, pared, paring)
      • pare one's fingernails2
    to cut
    – shorten as if by severing the edges or ends of 2
    • cut verb (cuts, cut, cutting)
      • cut my hair2
    to skim
    – remove from the surface 2
    • skim verb (skims, skimmed, skimming)
      • skim cream from the surface of milk2
    to clip; cut close
  2. korten (inkorten)
    to shorten; to abbreviate
    • shorten verb (shortens, shortened, shortening)
    • abbreviate verb (abbreviates, abbreviated, abbreviating)
  3. korten (bezuinigen; besparen; matigen)
    to economize; to cut down; to save; to economise
    • economize verb, American (economizes, economized, economizing)
    • cut down verb (cuts down, cut down, cutting down)
    • save verb (saves, saved, saving)
    • economise verb, British

Conjugations for korten:

o.t.t.
  1. kort
  2. kort
  3. kort
  4. korten
  5. korten
  6. korten
o.v.t.
  1. kortte
  2. kortte
  3. kortte
  4. kortten
  5. kortten
  6. kortten
v.t.t.
  1. heb gekort
  2. hebt gekort
  3. heeft gekort
  4. hebben gekort
  5. hebben gekort
  6. hebben gekort
v.v.t.
  1. had gekort
  2. had gekort
  3. had gekort
  4. hadden gekort
  5. hadden gekort
  6. hadden gekort
o.t.t.t.
  1. zal korten
  2. zult korten
  3. zal korten
  4. zullen korten
  5. zullen korten
  6. zullen korten
o.v.t.t.
  1. zou korten
  2. zou korten
  3. zou korten
  4. zouden korten
  5. zouden korten
  6. zouden korten
en verder
  1. ben gekort
  2. bent gekort
  3. is gekort
  4. zijn gekort
  5. zijn gekort
  6. zijn gekort
diversen
  1. kort!
  2. kort!
  3. gekort
  4. kortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for korten:

NounRelated TranslationsOther Translations
abbreviating korten; snoeien afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
abridgement korten; snoeien
abridging korten; snoeien afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
clip clip; kleine tik; klem; klemhaak; klopje; kram; mediaclip; multimediaclip; scheerwol; tang; tikje
cut bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; coupure; inkeping; inkerving; inkrimping; insnijding; jaap; keep; kerf; korting; kostenbesparing; ontering; prijsverlaging; prijsvermindering; reductie; snede; snee; sneetje; snijwond; snijwondje; snit; snoeiing; verkorting; verlaging
decrease korten; krimpen; minderen afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; kostenbesparing; minder worden; reductie; teruggang; terugloop; val; verkorting; vermindering; vervallingen
shrinking korten; krimpen; minderen
shrinking back korten; krimpen; minderen
trim boordsel; galon; omzoming; oplegsel; passement
VerbRelated TranslationsOther Translations
abbreviate inkorten; korten afkorten
clip kort knippen; kort maken; korten een opdonder verkopen; haar kort laten knippen; inkorten; knotten; korter maken; kortwieken; scheren; verkorten
cut kort knippen; kort maken; korten aankaarten; aansnijden; aanvoeren; afsnijden; coifferen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; een knippend geluid maken; entameren; houtsnijden; in hout schrijven; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; prikken; snerpen; snijden; snijwerk maken; steken; steken geven; te berde brengen; ter sprake brengen
cut close kort knippen; kort maken; korten
cut down besparen; bezuinigen; korten; matigen bekorten; bomen kappen; hakken; houwen; kappen; lossnijden; omhakken; omhouwen; vellen
decrease afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
economise besparen; bezuinigen; korten; matigen besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken; zuinig zijn
economize besparen; bezuinigen; korten; matigen besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken; zuinig zijn
pare kort knippen; kort maken; korten besnoeien; knippen; snoeien; trimmen
save besparen; bezuinigen; korten; matigen behoeden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; besparen; bewaren; bijeenzamelen; conserveren; geld besparen; in acht nemen; instandhouden; matigen; minder gebruiken; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opslaan; opzij leggen; redden; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; wegzetten
shorten inkorten; korten afkorten; bekorten; inkorten; kort maken; kort samenvatten; korte tijd blijven; korter maken; minder maken; minimaliseren; recapituleren; samenvatten; verkorten; verkrappen
skim kort knippen; kort maken; korten afromen; afschuimen; afspanen; een blik werpen; slippen; uitglijden
trim kort knippen; kort maken; korten afwerken; besnoeien; bijknippen; een beetje knippen; garneren; haar kort laten knippen; inkorten; knippen; korter maken; kortwieken; minder maken; minimaliseren; omboorden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; scheren; schotels garneren; snoeien; tooien; trimmen; verfraaien; verkorten; verluchten; versieren; zich mooi maken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
cut gekuist; gesneden; zedig gemaakt
ModifierRelated TranslationsOther Translations
cut down beknopt; bekort
save behalve; behoudens; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd
shrinking krimpend; slinkend
shrinking back krimpend; slinkend

Wiktionary Translations for korten:

korten
verb
  1. in geldbedrag verlagen

Cross Translation:
FromToVia
korten subtract; abstract; take away; remove; seize; take; cut off; cut; curtail; retrench; slash; truncate; deduct; count down; write off retrancher — Traductions à vérifier et à trier

Related Translations for kort