Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. omstrengelen:


Dutch

Detailed Translations for omstrengelen from Dutch to English

omstrengelen:

omstrengelen verb (omstrengel, omstrengelt, omstrengelde, omstrengelden, omstrengeld)

  1. omstrengelen (omhelzen; omarmen)
    to embrace; to hug; to cuddle
    • embrace verb (embraces, embraced, embracing)
    • hug verb (hugs, hugged, hugging)
    • cuddle verb (cuddles, cuddled, cuddling)

Conjugations for omstrengelen:

o.t.t.
  1. omstrengel
  2. omstrengelt
  3. omstrengelt
  4. omstrengelen
  5. omstrengelen
  6. omstrengelen
o.v.t.
  1. omstrengelde
  2. omstrengelde
  3. omstrengelde
  4. omstrengelden
  5. omstrengelden
  6. omstrengelden
v.t.t.
  1. heb omstrengeld
  2. hebt omstrengeld
  3. heeft omstrengeld
  4. hebben omstrengeld
  5. hebben omstrengeld
  6. hebben omstrengeld
v.v.t.
  1. had omstrengeld
  2. had omstrengeld
  3. had omstrengeld
  4. hadden omstrengeld
  5. hadden omstrengeld
  6. hadden omstrengeld
o.t.t.t.
  1. zal omstrengelen
  2. zult omstrengelen
  3. zal omstrengelen
  4. zullen omstrengelen
  5. zullen omstrengelen
  6. zullen omstrengelen
o.v.t.t.
  1. zou omstrengelen
  2. zou omstrengelen
  3. zou omstrengelen
  4. zouden omstrengelen
  5. zouden omstrengelen
  6. zouden omstrengelen
en verder
  1. ben omstrengeld
  2. bent omstrengeld
  3. is omstrengeld
  4. zijn omstrengeld
  5. zijn omstrengeld
  6. zijn omstrengeld
diversen
  1. omstrengel!
  2. omstrengelt!
  3. omstrengeld
  4. omstrengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omstrengelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cuddle aanhalen; aanhaling; liefkozing; streling
embrace omarming; omhelzing
hug aanhalen; aanhaling; knuffel; knuffelpartij; liefkozing; omarming; omhelzing; streling
VerbRelated TranslationsOther Translations
cuddle omarmen; omhelzen; omstrengelen afpakken; aftroggelen; beminnen; bietsen; de liefde bedrijven; gappen; grissen; inpikken; knuffelen; kozen; liefkozen; minnekozen; minnen; ontfutselen; pikken; vrijen
embrace omarmen; omhelzen; omstrengelen
hug omarmen; omhelzen; omstrengelen knuffelen; knuffen; kozen; liefkozen