Dutch

Detailed Translations for opgewekt from Dutch to English

opgewekt:

opgewekt adj

  1. opgewekt (vrolijk; blijmoedig; levendig; )
    bright
    – characterized by happiness or gladness 1
    • bright adj
      • bright faces1
      • all the world seems bright and gay1
  2. opgewekt (vrolijk; blij; blijmoedig; opgetogen; blijgestemd)
  3. opgewekt (monter; vrolijk; levendig; )
  4. opgewekt (blijmoedig)
  5. opgewekt (goedgeluimd; goedgehumeurd; welgemoed; welgestemd)
  6. opgewekt (opgetogen)

Translation Matrix for opgewekt:

NounRelated TranslationsOther Translations
amusing amuseren; vermaken
gay flikker; homo; mietje; nicht; poot
lively pittigheid
safe bewaarkluis; brandkast; kluis; safe
VerbRelated TranslationsOther Translations
clear afdekken; afruimen; banen; bevrijden; dechargeren; emanciperen; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; reinigen; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; uithalen; uitmesten; uitruimen; uitschakelen; uitverkopen; verlossen; verrekenen; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; vrijvechten; wissen; zuiveren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
amusing blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig amusant; onderhoudend; uiig; vermakelijk
animated blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig druk; drukpratend; geanimeerd
attentive blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig aandachtig; alert; behulpzaam; belangstellend; bereidwillig; gedienstig; geïnteresseerd; hoede; inschikkelijk; oplettend; opmerkzaam; paraat; voorzichtig; waaks; waakzaam; wakend
brisk blij; blijmoedig; dartel; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vrolijk alert; beslist; doortastend; ferm; kordaat; krachtdadig; krachtig; oplettend; rap; snel; uitgeslapen; vlot; vlug; wakker
buoyant blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; tierig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
bustling blij; blijmoedig; dartel; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vrolijk goed geluimd; welgestemd
cheerful blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; goedgehumeurd; goedgeluimd; jolig; kleurig; kwiek; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; tierig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig bloeiend; fleurig; goed geluimd; kleurig; kleurrijk; vreugdevol; vrolijk; welgestemd
colorful blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig bloeiend; bont; bontgekleurd; fleurig; gekleurd; hooggekleurd; kakelbont; kleurig; kleurrijk; veelkleurig
colourful blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig bloeiend; bont; bontgekleurd; fleurig; gekleurd; hooggekleurd; kakelbont; kleurig; kleurrijk; veelkleurig
dependable blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig bedrijfszeker
eager blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig begerig; bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gretig; happig
eagre blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig begerig; bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gretig; happig
enchanted blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig betoverd
enthusiastic blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gloedvol
felicitous blijmoedig; opgewekt
festive blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig feestelijk
funny blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig achterlijk; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; grappig; humoristisch; humoristische; idioot; idioterig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; krankjorum; krankzinnig; leuk; leuke; leukjes; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; ongemeen; ongewoon; raar; schaars; stupide; typisch; uiig; uitheems; uitzonderlijk; uniek; vreemd; vreemdsoortig; zelden; zeldzaam; zonderling; zot
gay blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; tierig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig frivool; goed geluimd; homo; homofiel; homoseksueel; hups; lichtzinnig; losbandig; vreugdevol; vrolijk; welgestemd; wuft
glad blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; vrolijk blij; verblijd; verheugd
good-humored goedgehumeurd; goedgeluimd; opgewekt; welgemoed; welgestemd goedgezind; gunstig gezind; welgezind
good-humoured goedgehumeurd; goedgeluimd; opgewekt; welgemoed; welgestemd goedgezind; gunstig gezind; welgezind
good-tempered goedgehumeurd; goedgeluimd; opgewekt; welgemoed; welgestemd goed geluimd; goedgezind; gunstig gezind; welgestemd; welgezind
happy blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; tierig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig blij; goed geluimd; heugelijk; heuglijk; verblijd; verblijdend; verheugd; welgestemd
high-spirited blij; blijmoedig; dartel; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vrolijk
in high spirits opgetogen; opgewekt goed geluimd; vreugdevol; welgestemd
joyful blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig heugelijk; heuglijk; verblijdend
joyous blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
lively blij; blijmoedig; dartel; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vrolijk actief; beweeglijk; daadkrachtig; dynamisch; energiek; geanimeerd; levendig; spiritueus; vief; vol fut
merry blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; tierig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig goed geluimd; jolig; uitgelaten; welgestemd
mystified blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
neat blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig behendig; bekwaam; decent; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; handig; keurig; kies; kundig; manierlijk; netjes; opgeruimd; ordelijk; ordelijk gemaakt; proper; rap; respectabel; schoon; sec; snel; vaardig; vlot; vlug; welvoeglijk; zindelijk
passionate blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig bezetene; fanatieke; fel; fervent; gepassioneerd; hartstochtelijk; heetbloedig; heftig; hevig; met hevige passie; stormachtig; temperamentvol; verwoed; vurig; warmbloedig
pleasant blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig aangenaam; behaaglijk; fijn; genietbaar; genoeglijk; geschikt; gezellig; heugelijk; heuglijk; jofel; knus; lekker; leuk; onderhoudend; plezant; plezierig; prettig; sfeervol; sociabel; te genieten; tof; verblijdend
pleased blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; vrolijk blij; verblijd; verheugd
reliable blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig aannemelijk; acceptabel; bedrijfszeker; betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; gedegen; geloofwaardig; plausibel; van goede hoedanigheid; waarschijnlijk
safe blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig veilig
satisfied blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; vrolijk bevredigd; blij; genoeg; tevreden; verblijd; vergenoegd; verheugd; verzadigd; vol; voldaan; volgegeten
sprightly blij; blijmoedig; dartel; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vrolijk flitsend; hip; modieus; snel; trendy; vlot
sunny blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
tidy blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig keurig; netjes; opgeruimd; ordelijk; ordelijk gemaakt; proper; schoon; sec

Related Words for "opgewekt":

  • opgewektheid, opgewekter, opgewektere, opgewektst, opgewektste

Wiktionary Translations for opgewekt:

opgewekt
adjective
  1. in een actieve en positieve stemming
opgewekt
adjective
  1. full of spirit of life
  2. in a good mood

Cross Translation:
FromToVia
opgewekt active; alert; brisk; keen; adroit; lively; sprightly; spirited; vigorous; perky; spry; in action; assets actif — Qui agir ou qui a la vertu d’agir.
opgewekt lurid; acrid; acrimonious; poignant; waspish; acute; perky; vivacious; alert; brisk; adroit; sprightly; vigorous; spry; active vif — Qui est en vie.
opgewekt vigilant vigilant — Qui veille avec attention.

opwekken:

opwekken verb (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)

  1. opwekken (aandrijven; aansporen; stimuleren; prikkelen; opkrikken)
    to drive; to prompt; to urge
    • drive verb (drives, drove, driving)
    • prompt verb (prompts, prompted, prompting)
    • urge verb (urges, urged, urging)
  2. opwekken (verlevendigen; tot leven wekken; activeren; reanimeren; opleven)
    to revive; to generate; to activate; reactivate; to rouse; to awake; to excite; to freshen; to recover; to refresh
    • revive verb (revives, revived, reviving)
    • generate verb (generates, generated, generating)
    • activate verb (activates, activated, activating)
    • reactivate verb
    • rouse verb (rouses, roused, rousing)
    • awake verb (awakes, awoke, awaking)
    • excite verb (excites, excited, exciting)
    • freshen verb (freshens, freshened, freshening)
    • recover verb (recovers, recovered, recovering)
    • refresh verb (refreshs, refreshed, refreshing)
  3. opwekken (prikkelen; opwinden; stimuleren)
    to arouse; to excite; to stir up; to stimulate
    • arouse verb (arouses, aroused, arousing)
    • excite verb (excites, excited, exciting)
    • stir up verb (stirs up, stirred up, stirring up)
    • stimulate verb (stimulates, stimulated, stimulating)
  4. opwekken (stimuleren; aanmoedigen; activeren; oppeppen; bezielen)
    to encourage; to arouse; to activate; to stimulate; to excite; to support; to awake
    • encourage verb (encourages, encouraged, encouraging)
    • arouse verb (arouses, aroused, arousing)
    • activate verb (activates, activated, activating)
    • stimulate verb (stimulates, stimulated, stimulating)
    • excite verb (excites, excited, exciting)
    • support verb (supports, supported, supporting)
    • awake verb (awakes, awoke, awaking)

Conjugations for opwekken:

o.t.t.
  1. wek op
  2. wekt op
  3. wekt op
  4. wekken op
  5. wekken op
  6. wekken op
o.v.t.
  1. wekte op
  2. wekte op
  3. wekte op
  4. wekten op
  5. wekten op
  6. wekten op
v.t.t.
  1. heb opgewekt
  2. hebt opgewekt
  3. heeft opgewekt
  4. hebben opgewekt
  5. hebben opgewekt
  6. hebben opgewekt
v.v.t.
  1. had opgewekt
  2. had opgewekt
  3. had opgewekt
  4. hadden opgewekt
  5. hadden opgewekt
  6. hadden opgewekt
o.t.t.t.
  1. zal opwekken
  2. zult opwekken
  3. zal opwekken
  4. zullen opwekken
  5. zullen opwekken
  6. zullen opwekken
o.v.t.t.
  1. zou opwekken
  2. zou opwekken
  3. zou opwekken
  4. zouden opwekken
  5. zouden opwekken
  6. zouden opwekken
en verder
  1. is opgewekt
  2. zijn opgewekt
diversen
  1. wek op!
  2. wekt op!
  3. opgewekt
  4. opwekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opwekken [znw.] noun

  1. opwekken (instigeren)
    the instigation; the arousing; the awaking

Translation Matrix for opwekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
arousing instigeren; opwekken
awaking instigeren; opwekken
drive aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
instigation instigeren; opwekken aandrang; aandrift; aanstoken; drang; drift; impuls; instigatie; neiging; ophitsen; opstoken; opstokerij
prompt ezelsbrug; geheugensteun; geheugensteuntje; prompt
support aanhangen; aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanvuren; assistentie; bijstand; dienst; dienstbetoon; driepoot; gunst; houvast; hulpbetoon; kost; medewerking; onderbouwing; onderhoud; onderhoudsgeld; onderstel; ondersteuning; opwekking; poot; rugsteun; schoorbalk; schraagpijler; schuinse steunbalk; sokkel; staander; steun; steunbalk; stimulans; stimuleren; stut; stutbalk; support; toejuichen; voedsel; voet; voetstuk; zuilvoet
urge aandrift; drift; genoegen; genot; instinct; lust; wellust
VerbRelated TranslationsOther Translations
activate aanmoedigen; activeren; bezielen; opleven; oppeppen; opwekken; reanimeren; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen aansporen; aanzetten; activeren; animeren; stimuleren
arouse aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanzetten tot; instigeren; ontwaken; provoceren; wakker worden
awake aanmoedigen; activeren; bezielen; opleven; oppeppen; opwekken; reanimeren; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
drive aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aan het stuur zitten; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opzwepen; rijden; sterk prikkelen; sturen; zenden
encourage aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; motiveren; opjutten; porren; prikkelen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen
excite aanmoedigen; activeren; bezielen; opleven; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; reanimeren; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen aansporen; aanzetten; opvrijen
freshen activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; verversen; zich opfrissen; zich opknappen; zich verfrissen
generate activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen tot stand brengen; voor elkaar krijgen
prompt aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren inboezemen; influisteren; ingeven; inspireren; naar voren brengen; opperen; souffleren; suggereren; toefluisteren; voorzeggen
reactivate activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen
recover activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen bekomen; beteren; genezen; gezond worden; helen; herstellen; herwinnen; terugwinnen; zich hervinden
refresh activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen hernieuwen; opfrissen; opnieuw doen; overdoen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; vernieuwen; verversen; zich opfrissen; zich opknappen; zich verfrissen
revive activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen bekomen; herleven; opfrissen; opleven; verfrissen; verkwikken; verlevendigen; weer krachtig worden; zich hervinden
rouse activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden
stimulate aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opzwepen; prikkelen; provoceren; sterk prikkelen; stimuleren
stir up opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; doen opvlammen; iemand opstoken; iets aanstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; oprakelen; oproer kraaien; opruien; opstoken; opzetten; poken; ter sprake brengen
support aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren behouden; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; bijspringen; bijvallen; dragen; financieel steunen; financieren; goedkeuren; homologeren; in stand houden; instemmen; meehelpen; met palen stutten; onderhouden; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten; van mening zijn; voorstaan
urge aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aandringen; aanhouden; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; instigeren; manen; met aandrang herinneren; op iets aandringen; provoceren; rappelleren; stimuleren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
prompt bijtijds; direct; gauw; gezwind; op tijd; stipt; tijdig

Wiktionary Translations for opwekken:

opwekken
verb
  1. opmonteren, animeren
  2. doen ontstaan
opwekken
verb
  1. to cause; persuade; force
  2. to stimulate feelings
  3. to wake

Cross Translation:
FromToVia
opwekken stimulate; encourage; urge; prod; spur on; spur; instigate; stir up; impel; prompt; stir; abet; trigger inciterpousser, déterminer à faire quelque chose.
opwekken rekindle; revive ranimerrendre la vie ; redonner la vie.
opwekken arouse; awaken; wake; awake; waken réveiller — transitif|fr tirer du sommeil.