Summary


Dutch

Detailed Translations for opjagen from Dutch to English

opjagen:

opjagen verb (jaag op, jaagt op, jaagde op, jaagden op, opgejaagd)

  1. opjagen
    to hurry; to hasten; to rush; move it
    • hurry verb (hurries, hurried, hurrying)
    • hasten verb (hastens, hastened, hastening)
    • rush verb (rushs, rushed, rushing)
    • move it verb
  2. opjagen (jachten; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
    to chase
    • chase verb (chases, chased, chasing)

Conjugations for opjagen:

o.t.t.
  1. jaag op
  2. jaagt op
  3. jaagt op
  4. jagen op
  5. jagen op
  6. jagen op
o.v.t.
  1. jaagde op
  2. jaagde op
  3. jaagde op
  4. jaagden op
  5. jaagden op
  6. jaagden op
v.t.t.
  1. heb opgejaagd
  2. hebt opgejaagd
  3. heeft opgejaagd
  4. hebben opgejaagd
  5. hebben opgejaagd
  6. hebben opgejaagd
v.v.t.
  1. had opgejaagd
  2. had opgejaagd
  3. had opgejaagd
  4. hadden opgejaagd
  5. hadden opgejaagd
  6. hadden opgejaagd
o.t.t.t.
  1. zal opjagen
  2. zult opjagen
  3. zal opjagen
  4. zullen opjagen
  5. zullen opjagen
  6. zullen opjagen
o.v.t.t.
  1. zou opjagen
  2. zou opjagen
  3. zou opjagen
  4. zouden opjagen
  5. zouden opjagen
  6. zouden opjagen
en verder
  1. ben opgejaagd
  2. bent opgejaagd
  3. is opgejaagd
  4. zijn opgejaagd
  5. zijn opgejaagd
  6. zijn opgejaagd
diversen
  1. jaag op!
  2. jaagt op!
  3. opgejaagd
  4. opjagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opjagen:

NounRelated TranslationsOther Translations
chase achtervolging
hurry gauwigheid; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overhaasting; overijling; spoed; vlugheid
rush aanval; attaque; bestorming; drukte; gedrang; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; offensief; overijling; run; runs; spoed; stormaanval; stormloop; stormlopen; temperament; teveel aan bezigheden; toeloop; toevloed; vurigheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
chase jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen achternagaan; achternalopen; achternazitten; achtervolgen; najagen; nalopen; nastreven; nazitten; trachten te verkrijgen; vervolgen; volgen
hasten opjagen accelereren; bespoedigen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; verhaasten; versnellen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
hurry opjagen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
move it opjagen
rush opjagen draven; haasten; hard rennen; hollen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; pezen; reppen; snellen; spoeden; sprinten; stormlopen; tempo maken; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
rush rieten

Wiktionary Translations for opjagen:


Cross Translation:
FromToVia
opjagen pursue; chase; hunt down; drive; drive on pourchasserpoursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur.
opjagen chase; persecute; prosecute; pursue; harrow; oppress; stalk; drive; drive on; impel; shoo; propel; actuate poursuivresuivre quelqu’un avec application, avec ardeur, courir après quelqu’un dans le dessein de l’atteindre, de le prendre.
opjagen push; sprout; thrust; chase; drive; drive on; impel; shoo; propel; pursue; actuate pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.