Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. waterafvoer:


Dutch

Detailed Translations for waterafvoer from Dutch to English

waterafvoer:

waterafvoer [de ~ (m)] noun

  1. de waterafvoer (afwatering; lozing)
    the drainage; the discharge; the water outlet; the sewer; the discharge point; the outlet

Translation Matrix for waterafvoer:

NounRelated TranslationsOther Translations
discharge afwatering; lozing; waterafvoer afdanken; afschaffen; afvoer; decharge; emissie; kwijting; loslating; lossing; ontlading; ontslaan; ontslaan van werknemers; ontslag; plotselinge uitbarsting; uit de dienst ontslaan; uitlading; uitstoot; vrijlating
discharge point afwatering; lozing; waterafvoer
drainage afwatering; lozing; waterafvoer afvloeiing; afvoer; dakgoot; drainage; drainering; drooglegging; goot; lediging; ontwatering; wegvloeisel
outlet afwatering; lozing; waterafvoer afvoerbuis; afwateringsbuis; contactdoos; regenpijp; riool; spui; steun en toeverlaat; stopcontact; uitlaat; uitlaatklep; uitlaatpijp; vlampijp; wandcontactdoos
sewer afwatering; lozing; waterafvoer afvoerkanaal; afwateringskanaal; boezem; riolering; riool
water outlet afwatering; lozing; waterafvoer
VerbRelated TranslationsOther Translations
discharge aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afscheiden; afvloeien; afvoeren; congé geven; dwingen ontslag te nemen; eruit gooien; iets uitladen; kwijten; lossen; lozen; ontheffen; ontladen; ontslaan; pasporteren; uitscheiden; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden