Translate zuster from Dutch to English

Summary

Dutch to English: more detail...

Dutch

Detailed Translations for zuster from Dutch to English

de zuster (verpleegster)
the nurse; the sister
- nurse [the ~] noun
- sister [the ~] noun
de zuster (zus)
the sister; the sis
– a female person who has the same parents as another person ¹
- sister [the ~] noun
  - my sister married a musician¹
- sis [the ~] noun
de zuster (zus)

– vrouw of meisje met dezelfde ouders als jij ²
the sister
– a female person who has the same parents as another person ¹
- sister [the ~] noun
  - my sister married a musician¹

Noun	Related Translations	Other Translations
nurse	verpleegster; zuster	babyoppas; babysitter; baker; dierverzorger; kinderoppas; min; oppas; verpleegkundige; verzorger; ziekenverpleegster; ziekenverpleger; zoogmoeder
sis	zus; zuster
sister	verpleegster; zus; zuster	kloosterlinge; kloosterzuster; non; zusje
Verb	Related Translations	Other Translations
nurse		een baby zogen; geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; koesteren; toedienen; verplegen; verstrekken; verzorgen; zogen; zorgen voor; zorgen voor iets

vrouw die lid is van een kloosterorde²
- dat is een school waar zusters lesgeven²
vrouw of meisje met dezelfde ouders als jij²
- Anna is mijn zuster²
vrouwelijke verpleegkundige²
- de zuster gaf hem een injectie²

zuster

noun

zuster

noun

member of a Christian religious community of women
- nun → non; zuster
woman or girl having the same parents
- sister → zus; zuster
a nun; a female member of a religious community
- sister → zus; zuster; kloosterzuster; non
senior nurse
- sister → zuster; verpleegster

Cross Translation:

From	To	Via
• zuster	→ sister	↔ sœur — Personne de sexe féminin née des mêmes parents