Dutch

Detailed Translations for zwenken from Dutch to English

zwenken:

zwenken verb (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)

  1. zwenken (draaien; wenden)
    to swing; to turn; to veer
    • swing verb (swings, swung, swinging)
    • turn verb (turns, turned, turning)
    • veer verb (veers, veered, veering)
  2. zwenken (slingeren; zwaaien; heen en weer zwaaien)
    to swing; to dangle; to oscillate; to swing to and fro; to rock
    • swing verb (swings, swung, swinging)
    • dangle verb (dangles, dangled, dangling)
    • oscillate verb (oscillates, oscillated, oscillating)
    • swing to and fro verb (swings to and fro, swung to and fro, swinging to and fro)
    • rock verb (rocks, rocked, rocking)
  3. zwenken (afzwenken)
    to turn off
    • turn off verb (turns off, turned off, turning off)
  4. zwenken (opzij gaan; uitwijken)

Conjugations for zwenken:

o.t.t.
  1. zwenk
  2. zwenkt
  3. zwenkt
  4. zwenken
  5. zwenken
  6. zwenken
o.v.t.
  1. zwenkte
  2. zwenkte
  3. zwenkte
  4. zwenkten
  5. zwenkten
  6. zwenkten
v.t.t.
  1. heb gezwenkt
  2. hebt gezwenkt
  3. heeft gezwenkt
  4. hebben gezwenkt
  5. hebben gezwenkt
  6. hebben gezwenkt
v.v.t.
  1. had gezwenkt
  2. had gezwenkt
  3. had gezwenkt
  4. hadden gezwenkt
  5. hadden gezwenkt
  6. hadden gezwenkt
o.t.t.t.
  1. zal zwenken
  2. zult zwenken
  3. zal zwenken
  4. zullen zwenken
  5. zullen zwenken
  6. zullen zwenken
o.v.t.t.
  1. zou zwenken
  2. zou zwenken
  3. zou zwenken
  4. zouden zwenken
  5. zouden zwenken
  6. zouden zwenken
diversen
  1. zwenk!
  2. zwenkt!
  3. gezwenkt
  4. zwenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zwenken [het ~] noun

  1. het zwenken (draaien)
    the turning; the swinging rounds; the turnarounds; the turnabouts

Translation Matrix for zwenken:

NounRelated TranslationsOther Translations
rock gesteente; kei; klip; rif; rock; rolsteen; rots; rotsblok; rotswand; scheer; steen; uitstekende rots
swing schommel; slingerende beweging; slingering; zwaai
swinging rounds draaien; zwenken
turn beurt; bocht; draai; haspel; keer; keerpunt; kentering; klos; kromming; kromte; omdraaiing; ommekeer; ommezwaai; omwenteling; richtingsverandering; rondje; spelletje; spoel; verandering; wending; werktuig om garen te winden; winder; winding; zwenking
turnabouts draaien; zwenken zwenkingen
turnarounds draaien; zwenken
turning draaien; zwenken zwenkingen
VerbRelated TranslationsOther Translations
dangle heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken bengelen; bungelen; slingeren
move out of the way opzij gaan; uitwijken; zwenken
oscillate heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken oscilleren
rock heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken heen en weer zwaaien; hobbelen; schommelen; schuddend op en neer gaan; slingeren; stoten; wiebelen; wiegen
swing draaien; heen en weer zwaaien; slingeren; wenden; zwaaien; zwenken bengelen; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen
swing to and fro heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken
turn draaien; wenden; zwenken afslaan; draaien; iets omdraaien; kantelen; kenteren; keren; ombladeren; omdraaien; omkeren; omslaan; omtrekken; omwenden; rollen; ronddraaien; rondtollen; roteren; tollen; verbitteren; vergrammen; wenden; wentelen
turn off afzwenken; zwenken afdraaien; afzetten; dichtdraaien; stilzetten; stoppen; toedraaien; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
veer draaien; wenden; zwenken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
turning draaiende

Wiktionary Translations for zwenken:

zwenken
verb
  1. to veer a vehicle
  2. to move back and forth repeatedly

Cross Translation:
FromToVia
zwenken return; turn over; turn around; turn round; inside out; turn; revolve; whirl; relay; resend; send back; blend; mingle; mix; shuffle; invert; reverse retourneraller de nouveau en un lieu.