Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bijeen voegen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bijeenvoegen from Dutch to Spanish

bijeen voegen:

bijeen voegen verb

  1. bijeen voegen (samenvoegen; combineren)

bijeen voegen [znw.] noun

  1. bijeen voegen
    el adjuntar con; el juntar; el reunir

Translation Matrix for bijeen voegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
adjuntar con bijeen voegen
juntar bijeen voegen aanvoegen; bijeenbrenging; muren voegen; samendoen; verbinden; verzameling; voegen
reunir bijeen voegen bijeenbrenging; verzameling
unir koppelen; koppeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
conglomerar bijeen voegen; combineren; samenvoegen
empalmar bijeen voegen; combineren; samenvoegen
ensamblar bijeen voegen; combineren; samenvoegen assembleren; in elkaar zetten; monteren
juntar bakstenen voegen; bij elkaar brengen; bijeen zetten; bijeenbrengen; bijeenkrijgen; bijeenzamelen; concentreren; koppelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; paren; samenbrengen; samendoen; sparen; verbinden; verenigen; vergaren; verzamelen; voegen
montar bijeen voegen; combineren; samenvoegen aanbinden; aanknopen; arrangeren; assembleren; beginnen; berijden; bestijgen; betrappen; bevestigen; bouwen; ergens aan bevestigen; iets op touw zetten; in elkaar zetten; in het leven roepen; inrichten; installeren; instappen; koppelen; maken; monteren; opbouwen; regelen; scheppen; snappen; vastmaken; vastzetten
reunir bij elkaar brengen; bijeen harken; bijeen krijgen; bijeen scharrelen; bijeen zetten; bijeenbrengen; bijeenschrapen; bijeenzamelen; bundelen; concentreren; herenigen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; samenbrengen; samenpakken; samenrapen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen; weer bijeenbrengen
unir bijeen voegen; combineren; samenvoegen bij elkaar houden; bijeenhouden; bundelen; doorverbinden; koppelen; onderling verbinden; panorama maken; paren; van verband voorzien; verbinden


Wiktionary Translations for bijeenvoegen:


Cross Translation:
FromToVia
bijeenvoegen juntar; ensamblar assemblermettre ensemble.
bijeenvoegen juntar; ayuntar; reunirse joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.