Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. decreteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for decreteren from Dutch to Spanish

decreteren:

Conjugations for decreteren:

o.t.t.
  1. decreteer
  2. decreteert
  3. decreteert
  4. decreteren
  5. decreteren
  6. decreteren
o.v.t.
  1. decreteerde
  2. decreteerde
  3. decreteerde
  4. decreteerden
  5. decreteerden
  6. decreteerden
v.t.t.
  1. heb gedecreteerd
  2. hebt gedecreteerd
  3. heeft gedecreteerd
  4. hebben gedecreteerd
  5. hebben gedecreteerd
  6. hebben gedecreteerd
v.v.t.
  1. had gedecreteerd
  2. had gedecreteerd
  3. had gedecreteerd
  4. hadden gedecreteerd
  5. hadden gedecreteerd
  6. hadden gedecreteerd
o.t.t.t.
  1. zal decreteren
  2. zult decreteren
  3. zal decreteren
  4. zullen decreteren
  5. zullen decreteren
  6. zullen decreteren
o.v.t.t.
  1. zou decreteren
  2. zou decreteren
  3. zou decreteren
  4. zouden decreteren
  5. zouden decreteren
  6. zouden decreteren
en verder
  1. ben gedecreteerd
  2. bent gedecreteerd
  3. is gedecreteerd
  4. zijn gedecreteerd
  5. zijn gedecreteerd
  6. zijn gedecreteerd
diversen
  1. decreteer!
  2. decreteert!
  3. gedecreteerd
  4. decreterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for decreteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
notificar aanschrijven; aanzeggen
VerbRelated TranslationsOther Translations
anunciar afkondigen; decreteren; uitvaardigen aandienen; aangeven; aankondigen; aanschrijven; aantrekken; aanzeggen; adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; declareren; iets aankondigen; in aantocht zijn; informeren; inlichten; kennis geven; konde doen; nieuwsberichten omroepen; omroepen; ontbieden; op de hoogte brengen; openbaar maken; oplezen; oproepen; proclameren; propaganda maken; reclame maken; sommeren; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen; werven; zich aandienen; zich voordoen
dar orden de bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
declarar afkondigen; decreteren aangeven; afkondigen; bekendmaken; berichten; declareren; duiden; informeren; meedelen; melden; ontvouwen; proclameren; rapporteren; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verslag uitbrengen
decretar afkondigen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; ordonneren; verordenen; verordineren; verordonneren aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; dicteren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; voorschrijven
encargar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanbesteden; belasten; bestellen; instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen; orderen; uitbesteden; voorbestellen; vooruitbestellen
encomendar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen
mandar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; uitsturen; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
notificar afkondigen; decreteren; uitvaardigen afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; berichten; erbij zeggen; informeren; meedelen; melden; noemen; ontbieden; openbaar maken; oplezen; oproepen; rapporteren; sommeren; vermelden; verslag uitbrengen
obligar bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afdwingen; bevelen; dicteren; dwingen; forceren; gebieden; gelasten; noodzaken tot; opdwingen; voorschrijven
ordenar afkondigen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; ordonneren; verordenen; verordineren; verordonneren aanvoeren; afdoen; afhandelen; arrangeren; belasten; bergen; beslechten; bevel voeren over; bevelen; classificeren; commanderen; dicteren; dwingen; ficheren; forceren; gebieden; gelasten; groeperen; indelen; instructie geven; instrueren; klusje opknappen; klussen; leiden; leidinggeven; op orde brengen; opdracht geven; opdragen; opknappen; opruimen; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; renoveren; restaureren; schiften; sorteren; systematiseren; twist uit de weg ruimen; uitzoeken; voorschrijven
proclamar afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren afkondigen; bekendmaken; proclameren
promulgar afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren afkondigen; bekendmaken; proclameren

Wiktionary Translations for decreteren:

decreteren
verb
  1. bij decreet vaststellen