Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. leen:
  2. lenen:
  3. Wiktionary:
Spanish to Dutch:   more detail...
  1. leer:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for leen from Dutch to Spanish

leen:

leen [het ~] noun

  1. het leen (bruikleen)
    el préstamo; el prestado

Translation Matrix for leen:

NounRelated TranslationsOther Translations
prestado bruikleen; leen
préstamo bruikleen; leen geldverstrekking; leenwoord; lening

Related Words for "leen":


Wiktionary Translations for leen:


Cross Translation:
FromToVia
leen feudo fiefdom — estate controlled by a feudal lord

leen form of lenen:

lenen verb (leen, leent, leende, leenden, geleend)

  1. lenen (ontlenen)
  2. lenen (uitlenen)

Conjugations for lenen:

o.t.t.
  1. leen
  2. leent
  3. leent
  4. lenen
  5. lenen
  6. lenen
o.v.t.
  1. leende
  2. leende
  3. leende
  4. leenden
  5. leenden
  6. leenden
v.t.t.
  1. heb geleend
  2. hebt geleend
  3. heeft geleend
  4. hebben geleend
  5. hebben geleend
  6. hebben geleend
v.v.t.
  1. had geleend
  2. had geleend
  3. had geleend
  4. hadden geleend
  5. hadden geleend
  6. hadden geleend
o.t.t.t.
  1. zal lenen
  2. zult lenen
  3. zal lenen
  4. zullen lenen
  5. zullen lenen
  6. zullen lenen
o.v.t.t.
  1. zou lenen
  2. zou lenen
  3. zou lenen
  4. zouden lenen
  5. zouden lenen
  6. zouden lenen
diversen
  1. leen!
  2. leent!
  3. geleend
  4. lenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
deber moeten; plicht
extraer aftappen; pull
VerbRelated TranslationsOther Translations
deber lenen; ontlenen dienen; moeten; schuldig zijn; verplicht zijn; zullen
dejar prestado lenen; ontlenen
extraer lenen; ontlenen aftappen; afwisselen; concipiëren; extraheren; gewinnen; herzien; loskrijgen; losmaken; lostornen; pull; tappen; tornen; uithalen; uitpakken; uittrekken; veranderen; verwisselen; wijzigen
prestar lenen; ontlenen; uitlenen doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; lombarderen; panden; schenken; te leen geven; te leen krijgen
sacar de lenen; ontlenen nemen uit; uitlichten; uitnemen
tomar de lenen; ontlenen

Related Words for "lenen":


Related Definitions for "lenen":

  1. ervoor beschikbaar zijn1
    • ik leen me niet voor dat smerige werk1
  2. ervoor geschikt zijn1
    • dat boek leent zich niet voor voorlezen1
  3. het tijdelijk in gebruik hebben1
    • kun je mij 100 gulden lenen?1

Wiktionary Translations for lenen:

lenen
verb
  1. iets tijdelijk gebruiken wat niet van jou is, dikwijl in ruil voor een kleine vergoeding

Cross Translation:
FromToVia
lenen tomar prestado borrow — receive temporarily
lenen prestar lend — to allow to be used temporarily
lenen prestar loan — to lend
lenen pedir prestado emprunter — Demander et recevoir en prêt, obtenir à titre de prêt.
lenen prestar; dejar prêter — Fournir une chose sous condition que celui qui la reçoit la rendra. (Sens général).

Related Translations for leen



Spanish

Detailed Translations for leen from Spanish to Dutch

leer:

leer verb

  1. leer
    lezen
    • lezen verb (lees, leest, las, lazen, gelezen)
  2. leer (leer otra vez; releer; repasar; volver a leer)
    nalezen; opnieuw lezen; overlezen
    • nalezen verb (lees na, leest na, las na, lazen na, nagelezen)
    • overlezen verb (overlees, overleest, overlas, overlazen, overlezen)
  3. leer (preparase leyendo; habituarse a la lectura)
    inlezen
    • inlezen verb (lees in, leest in, las in, lazen in, ingelezen)

Conjugations for leer:

presente
  1. leo
  2. lees
  3. lee
  4. leemos
  5. leéis
  6. leen
imperfecto
  1. leía
  2. leías
  3. leía
  4. leíamos
  5. leíais
  6. leían
indefinido
  1. leí
  2. leíste
  3. leyó
  4. leímos
  5. leísteis
  6. leyeron
fut. de ind.
  1. leeré
  2. leerás
  3. leerá
  4. leeremos
  5. leeréis
  6. leerán
condic.
  1. leería
  2. leerías
  3. leería
  4. leeríamos
  5. leeríais
  6. leerían
pres. de subj.
  1. que lea
  2. que leas
  3. que lea
  4. que leamos
  5. que leáis
  6. que lean
imp. de subj.
  1. que leyera
  2. que leyeras
  3. que leyera
  4. que leyéramos
  5. que leyerais
  6. que leyeran
miscelánea
  1. ¡lee!
  2. ¡leed!
  3. ¡no leas!
  4. ¡no leáis!
  5. leído
  6. leyendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for leer:

NounRelated TranslationsOther Translations
lezen lectura
VerbRelated TranslationsOther Translations
inlezen habituarse a la lectura; leer; preparase leyendo
lezen leer
nalezen leer; leer otra vez; releer; repasar; volver a leer
opnieuw lezen leer; leer otra vez; releer; repasar; volver a leer
overlezen leer; leer otra vez; releer; repasar; volver a leer releer; volver a leer

Synonyms for "leer":


Wiktionary Translations for leer:

leer
verb
  1. zien en interpreteren van tekst

Cross Translation:
FromToVia
leer lezen lesen — (transitiv): Schriftzeichen, Worte und Texte (mithilfe der Augen) wahrnehmen sowie (im Gehirn) verarbeiten und verstehen
leer lezen read — look at and interpret letters or other information
leer voorlezen read — speak aloud words or other information that is written
leer doorbladeren; diagonaal; lezen skim — read quickly, skipping some detail
leer lezen lireinterpréter des informations écrites sous forme de mots ou de dessins sur un support.