Dutch

Detailed Translations for afzien van from Dutch to Spanish

afzien van:

afzien van [znw.] noun

  1. afzien van (afstappen)
    el dejar

Translation Matrix for afzien van:

NounRelated TranslationsOther Translations
dejar afstappen; afzien van neerzetten
desenganchar afhaken; afkoppelen; afkoppeling; ontkoppeling
desvincular afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
parar verblijven
salir heengaan; vertrekken; weggaan
soltar loslating; losraken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandonar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen aangeven; afbreken; afkijken; afreizen; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
dejar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen achterlaten; aflaten; afzetten; bevrijden; droppen; ergens loslaten; heengaan; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; omhooghouden; ophouden; overlaten; permitteren; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
dejar de afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
desemprender afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
desenganchar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; loshaken; loskrijgen; losmaken; lostornen; scheiden; splitsen; te niet doen; tornen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uithalen; uittrekken
desentenderse afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
desprenderse afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen eraf gaan; losgaan; loskomen; loskrijgen; losmaken; losraken; lostornen; lostrillen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; open krijgen; openkrijgen; tornen; uithalen; uittrekken; vrijkomen
desvincular afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; afscheiden; afsplitsen; afzonderen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; scheiden; separeren; splitsen; tornen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uithalen; uittrekken
parar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkijken; afsluiten; afwenden; afwentelen; afweren; afzetten; beëindigen; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; ermee uitscheiden; halt houden; opgeven; ophouden; pareren; remmen; spieken; staken; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; weghouden; weren; zich ophouden
quedar eliminado afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afknappen; er vanaf breken
retirarse afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afkoppelen; aftreden; heengaan; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; tornen; uithalen; uittreden; uittrekken; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
salir afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afreizen; afsluiten; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
salir de afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
soltar afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afgespen; detacheren; doorslaan; eraf gaan; laten gaan; losgooien; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; loswerken; loswerpen; niet vasthouden; open krijgen; opsturen; posten; scheiden; sturen; toezenden; tornen; uithalen; uittrekken; verklappen; verraden; verzenden; wegsturen; wegzenden
OtherRelated TranslationsOther Translations
salir uitkomen; uitstromen

Related Translations for afzien van