Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bedoezeld:
  2. bedoezelen:


Dutch

Detailed Translations for bedoezeld from Dutch to Spanish

bedoezeld:


Translation Matrix for bedoezeld:

NounRelated TranslationsOther Translations
puerco beer; big; deugniet; guit; jong varken; mannetjesvarken; rakker; smeerlap; snaak; stinkerd; viezerik; zwijn
roñoso gierigaard; knibbelaar; krent; krentenweger; schraper; vrek
sucio viespoes
ModifierRelated TranslationsOther Translations
mugriento bedoezeld; groezelig; morsig; smoezelig; viezig dellerig; goor; grauw; met vuil bemorst; morsig; onverkwikkelijk; ranzig; schurft hebbend; schurftachtig; schurftig; sletterig; smeerachtig; smerig; stuitend; vaal; vervuild; vies; vuil; walgelijk; weerzinwekkend
puerco bedoezeld; groezelig; morsig; smoezelig; viezig goor; grauw; met vuil bemorst; morsig; onverkwikkelijk; ranzig; slonzig; slordig; smeerachtig; smerig; stuitend; vaal; varkensachtig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zwijnachtig
roñoso bedoezeld; groezelig; morsig; smoezelig; viezig korstig
sarnoso bedoezeld; groezelig; morsig; smoezelig; viezig korstig; schurft hebbend; schurftachtig; schurftig
sucio bedoezeld; groezelig; morsig; smoezelig; viezig besmeurd; bevuild; dellerig; gevlekt; goor; groezelig; kliederig; knoeierig; met vuil bemorst; morsig; obsceen; onappetijtelijk; ongewassen; onkies; onkuis; onrein; onsmakelijk; onverkwikkelijk; onzindelijk; ranzig; schuin; schurft hebbend; schurftachtig; schurftig; sletterig; slonzig; slordig; smeerachtig; smerig; stuitend; vervuild; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zedeloos
sórdido bedoezeld; groezelig; morsig; smoezelig; viezig amoreel; immoreel; onzedelijk; onzedig; smeerachtig; zedeloos

bedoezeld form of bedoezelen:

bedoezelen verb (bedoezel, bedoezelt, bedoezelde, bedoezelden, bedoezeld)

  1. bedoezelen

Conjugations for bedoezelen:

o.t.t.
  1. bedoezel
  2. bedoezelt
  3. bedoezelt
  4. bedoezelen
  5. bedoezelen
  6. bedoezelen
o.v.t.
  1. bedoezelde
  2. bedoezelde
  3. bedoezelde
  4. bedoezelden
  5. bedoezelden
  6. bedoezelden
v.t.t.
  1. heb bedoezeld
  2. hebt bedoezeld
  3. heeft bedoezeld
  4. hebben bedoezeld
  5. hebben bedoezeld
  6. hebben bedoezeld
v.v.t.
  1. had bedoezeld
  2. had bedoezeld
  3. had bedoezeld
  4. hadden bedoezeld
  5. hadden bedoezeld
  6. hadden bedoezeld
o.t.t.t.
  1. zal bedoezelen
  2. zult bedoezelen
  3. zal bedoezelen
  4. zullen bedoezelen
  5. zullen bedoezelen
  6. zullen bedoezelen
o.v.t.t.
  1. zou bedoezelen
  2. zou bedoezelen
  3. zou bedoezelen
  4. zouden bedoezelen
  5. zouden bedoezelen
  6. zouden bedoezelen
diversen
  1. bedoezel!
  2. bedoezelt!
  3. bedoezeld
  4. bedoezelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bedoezelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
manchar vlekken
VerbRelated TranslationsOther Translations
ensuciar bedoezelen bekladden; bemorsen; besmeren; besmeuren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; kladden; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; morsen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken
manchar bedoezelen afgeven; bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; kladderen; kliederen; klodderen; smetten; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken