Dutch

Detailed Translations for beschrijven from Dutch to Spanish

beschrijven:

beschrijven verb (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)

  1. beschrijven (omschrijven; schetsen; afschilderen)
  2. beschrijven (weergeven)
  3. beschrijven (vertellen; zeggen; uiteenzetten; verhalen; mededelen)
    – precies vertellen hoe het eruitziet of hoe het ging 1

Conjugations for beschrijven:

o.t.t.
  1. beschrijf
  2. beschrijft
  3. beschrijft
  4. beschrijven
  5. beschrijven
  6. beschrijven
o.v.t.
  1. beschreef
  2. beschreef
  3. beschreef
  4. beschrijfden
  5. beschrijfden
  6. beschrijfden
v.t.t.
  1. heb beschreven
  2. hebt beschreven
  3. heeft beschreven
  4. hebben beschreven
  5. hebben beschreven
  6. hebben beschreven
v.v.t.
  1. had beschreven
  2. had beschreven
  3. had beschreven
  4. hadden beschreven
  5. hadden beschreven
  6. hadden beschreven
o.t.t.t.
  1. zal beschrijven
  2. zult beschrijven
  3. zal beschrijven
  4. zullen beschrijven
  5. zullen beschrijven
  6. zullen beschrijven
o.v.t.t.
  1. zou beschrijven
  2. zou beschrijven
  3. zou beschrijven
  4. zouden beschrijven
  5. zouden beschrijven
  6. zouden beschrijven
diversen
  1. beschrijf!
  2. beschrijft!
  3. beschreven
  4. beschrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beschrijven:

NounRelated TranslationsOther Translations
reflejar weerschijnen; weerspiegelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
contar beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen aftellen; babbelen; begroten; berekenen; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; geld afpassen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; meeberekenen; meerekenen; meetellen; passen; praten; rekenen; snateren; spreken; tellen; toevoegen; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; wauwelen; zwammen
definir afschilderen; beschrijven; omschrijven; schetsen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bepalen; definiëren; determineren; nader omschrijven; omlijnen; omschrijven; preciseren; vaststellen
describir afschilderen; beschrijven; omschrijven; schetsen; weergeven afschilderen; bepalen; definiëren; doen lijken; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; omschrijven; tekenen; typeren
detallar afschilderen; beschrijven; omschrijven; schetsen bepalen; definiëren; detailleren; nader omschrijven; nader verklaren; omschrijven; ontvouwen; preciseren; specificeren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
escribir en afschilderen; beschrijven; omschrijven; schetsen
explicar afschilderen; beschrijven; omschrijven; schetsen accentueren; begrijpelijk maken; belichten; duiden; met licht beschijnen; nader verklaren; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verantwoorden; verduidelijken; verhelderen; verklaren
exponer beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen afsteken; belichten; beschikbaar maken; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; insturen; inzenden; laten zien; met licht beschijnen; onthullen; ontmaskeren; ontvouwen; openbreken; openleggen; opvallen; posten; pralen; presenteren; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uiteenzetten; uitleggen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; verduidelijken; vertonen; voor ogen brengen
expresar beschrijven; weergeven betonen; betuigen; formuleren; fraseren; inkleden; laten zien; overzetten; presenteren; spuien; tonen; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; vertonen; verwoorden
hacer un boceto afschilderen; beschrijven; omschrijven; schetsen
hacerse eco de beschrijven; weergeven overzetten; translateren; vertalen; vertolken
interpretar beschrijven; weergeven acteren; dramatiseren; duiden; interpreteren; nader verklaren; ontvouwen; overbrengen; overzetten; toelichten; tolken; toneelspelen; translateren; uitbeelden; uiteenzetten; uitleggen; verbeelden; verduidelijken; verpersonificeren; vertalen; vertolken
narrar beschrijven; mededelen; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen verhaal vertellen; verhalen; vertellen
reflejar beschrijven; weergeven afspiegelen; afwegen; belichten; beschouwen; echoën; galmen; met licht beschijnen; overdenken; overwegen; overzetten; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; translateren; vertalen; vertolken; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerschijnen; weerspiegelen
reproducir beschrijven; weergeven afspelen; fotokopiëren; overzetten; reproduceren; translateren; vermenigvuldigen; vertalen; vertolken; verveelvoudigen

Related Definitions for "beschrijven":

  1. precies vertellen hoe het eruitziet of hoe het ging1
    • de nieuwslezer beschreef de gebeurtenissen1

Wiktionary Translations for beschrijven:

beschrijven
verb
  1. in woorden uitdrukken

Cross Translation:
FromToVia
beschrijven describir describe — to represent in words
beschrijven describir décrirereprésenter, dépeindre dans son ensemble une personne, une chose, soit par écrit, soit de vive voix.
beschrijven representar; describir; jugar; tocar; expresar; enunciar représenterprésenter de nouveau.