Dutch

Detailed Translations for bestempelen from Dutch to Spanish

bestempelen:

Conjugations for bestempelen:

o.t.t.
  1. bestempel
  2. bestempelt
  3. bestempelt
  4. bestempelen
  5. bestempelen
  6. bestempelen
o.v.t.
  1. bestempelde
  2. bestempelde
  3. bestempelde
  4. bestempelden
  5. bestempelden
  6. bestempelden
v.t.t.
  1. heb bestempeld
  2. hebt bestempeld
  3. heeft bestempeld
  4. hebben bestempeld
  5. hebben bestempeld
  6. hebben bestempeld
v.v.t.
  1. had bestempeld
  2. had bestempeld
  3. had bestempeld
  4. hadden bestempeld
  5. hadden bestempeld
  6. hadden bestempeld
o.t.t.t.
  1. zal bestempelen
  2. zult bestempelen
  3. zal bestempelen
  4. zullen bestempelen
  5. zullen bestempelen
  6. zullen bestempelen
o.v.t.t.
  1. zou bestempelen
  2. zou bestempelen
  3. zou bestempelen
  4. zouden bestempelen
  5. zouden bestempelen
  6. zouden bestempelen
diversen
  1. bestempel!
  2. bestempelt!
  3. bestempeld
  4. bestempelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bestempelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
llamar aanbellen; bellen; wegroepen
titular gerechtigde; hoofden; kop; koppen; kopzin; obligatiehouder; rubriek; titeldrager; titelhouder; titularis
ver aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
VerbRelated TranslationsOther Translations
acreditar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken borg staan; crediteren; instaan; ratificeren
calificar benoemen; bestempelen; betitelen benoemen; een naam geven; kwalificeren; noemen; prijzen; van een prijs voorzien; vernoemen
calificar de benoemen; bestempelen; betitelen kwalificeren
designar benoemen; bestempelen; betitelen benoemen; beroepen; in functie aanstellen
llamar benoemen; bestempelen; betitelen aanbellen; aanroepen; aanschrijven; aanzeggen; bellen; benoemen; door de telefoon praten; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; erbij zeggen; iemand opbellen; inroepen; inviteren; kennis geven; konde doen; laten komen; noemen; ontbieden; opbellen; oproepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; vermelden; vernoemen
mencionar benoemen; bestempelen; betitelen aandienen; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; iets aankondigen; in aantocht zijn; informeren; inlichten; melding maken van; noemen; op de hoogte brengen; opnoemen; opsommen; tippen; van iets in kennis stellen; vermelden; verwittigen; waarschuwen; zich aandienen; zich voordoen
nombrar benoemen; bestempelen; betitelen aanbevelen; aanmerken; aanraden; aanstellen; benoemen; beroepen; een naam geven; erbij zeggen; iemand recommanderen; in functie aanstellen; installeren; noemen; nomineren; op het oog hebben; vermelden; vernoemen; voordragen
nombrar como benoemen; bestempelen; betitelen
observar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aanblikken; aankijken; aanmerken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; schouwen; signaleren; staren; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
pegar un sello bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken
percatarse de bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aanschouwen; bekijken; bemerken; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; toekijken; toezien; turen; waarnemen; zien
poner el nombre de benoemen; bestempelen; betitelen
precintar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken verzegelen
ratificar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken ratificeren; toestemmen in
rubricar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aftekenen; contrasteren; paraferen; rubriceren
sellar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken afstempelen; bezegelen; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen; toedoen; toetrekken; van zegel voorzien; verzegelen
señalar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aanmerken; aanschouwen; bekijken; bemerken; berispen; gewaarworden; kijken; manen; merken; onderscheiden; onderstrepen; ontwaren; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; staren; terechtwijzen; turen; vermanen; waarnemen; waarschuwen; wijzen naar; zien
titular benoemen; bestempelen; betitelen
ver bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aankijken; aanschouwen; bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; toeschouwen; turen; voelen; waarnemen; weergeven; zien

Wiktionary Translations for bestempelen:


Cross Translation:
FromToVia
bestempelen rotular label — give a label to in order to categorise