Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bestijgen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bestijgen from Dutch to Spanish

bestijgen:

bestijgen verb (bestijg, bestijgt, besteeg, bestegen, bestegen)

  1. bestijgen
    montar

Conjugations for bestijgen:

o.t.t.
  1. bestijg
  2. bestijgt
  3. bestijgt
  4. bestijgen
  5. bestijgen
  6. bestijgen
o.v.t.
  1. besteeg
  2. besteeg
  3. besteeg
  4. bestegen
  5. bestegen
  6. bestegen
v.t.t.
  1. heb bestegen
  2. hebt bestegen
  3. heeft bestegen
  4. hebben bestegen
  5. hebben bestegen
  6. hebben bestegen
v.v.t.
  1. had bestegen
  2. had bestegen
  3. had bestegen
  4. hadden bestegen
  5. hadden bestegen
  6. hadden bestegen
o.t.t.t.
  1. zal bestijgen
  2. zult bestijgen
  3. zal bestijgen
  4. zullen bestijgen
  5. zullen bestijgen
  6. zullen bestijgen
o.v.t.t.
  1. zou bestijgen
  2. zou bestijgen
  3. zou bestijgen
  4. zouden bestijgen
  5. zouden bestijgen
  6. zouden bestijgen
diversen
  1. bestijg!
  2. bestijgt!
  3. bestegen
  4. bestijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bestijgen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
montar bestijgen aanbinden; aanknopen; arrangeren; assembleren; beginnen; berijden; betrappen; bevestigen; bijeen voegen; bouwen; combineren; ergens aan bevestigen; iets op touw zetten; in elkaar zetten; in het leven roepen; inrichten; installeren; instappen; koppelen; maken; monteren; opbouwen; regelen; samenvoegen; scheppen; snappen; vastmaken; vastzetten

Wiktionary Translations for bestijgen:

bestijgen
verb
  1. (overgankelijk) bovenop iets zien te geraken

Cross Translation:
FromToVia
bestijgen acceder; subir accede — to enter upon an office or dignity
bestijgen cubrir cover — copulate
bestijgen montar mount — get on top of an animal to mate

Related Translations for bestijgen