Dutch

Detailed Translations for blesseren from Dutch to Spanish

blesseren:

blesseren verb (blesseer, blesseert, blesseerde, blesseerden, gebleseerd)

  1. blesseren (verwonden; kwetsen; bezeren; schaden)

Conjugations for blesseren:

o.t.t.
  1. blesseer
  2. blesseert
  3. blesseert
  4. blesseren
  5. blesseren
  6. blesseren
o.v.t.
  1. blesseerde
  2. blesseerde
  3. blesseerde
  4. blesseerden
  5. blesseerden
  6. blesseerden
v.t.t.
  1. heb gebleseerd
  2. hebt gebleseerd
  3. heeft gebleseerd
  4. hebben gebleseerd
  5. hebben gebleseerd
  6. hebben gebleseerd
v.v.t.
  1. had gebleseerd
  2. had gebleseerd
  3. had gebleseerd
  4. hadden gebleseerd
  5. hadden gebleseerd
  6. hadden gebleseerd
o.t.t.t.
  1. zal blesseren
  2. zult blesseren
  3. zal blesseren
  4. zullen blesseren
  5. zullen blesseren
  6. zullen blesseren
o.v.t.t.
  1. zou blesseren
  2. zou blesseren
  3. zou blesseren
  4. zouden blesseren
  5. zouden blesseren
  6. zouden blesseren
en verder
  1. ben gebleseerd
  2. bent gebleseerd
  3. is gebleseerd
  4. zijn gebleseerd
  5. zijn gebleseerd
  6. zijn gebleseerd
diversen
  1. blesseer!
  2. blesseert!
  3. gebleseerd
  4. blesserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blesseren:

NounRelated TranslationsOther Translations
dañar beschadigen; kwetsen
herir beschadigen; kwetsen
VerbRelated TranslationsOther Translations
afectar bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aangaan; afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; betreffen; beïnvloeden; deren; duperen; inwerken; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel toebrengen; raken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; slaan op; smaden; treffen
causar perjuicio bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; bezoedelen; deren; duperen; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; toetakelen; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
dañar bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezoedelen; deren; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; kapotmaken; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; moeren; mollen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; pijn doen; schaden; smaden; toetakelen; zeer doen
hacer daño a bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden benadelen; beschadigen; deren; duperen; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
herir bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden afschieten; afvuren; belasteren; deren; grieven; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn bezorgen; pijn doen; schieten; schoten lossen; smaden; vuren; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
lastimar bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezoedelen; deren; duperen; eer door het slijk halen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden; zeer doen
lesionar bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; beschadigen; deren; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; smaden
perjudicar bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezoedelen; deren; duperen; eer door het slijk halen; grieven; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; zeer doen