Dutch

Detailed Translations for deponeren from Dutch to Spanish

deponeren:

deponeren verb (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)

  1. deponeren (leggen; plaatsen; zetten; )
  2. deponeren (storten)
  3. deponeren (neerleggen)
  4. deponeren (opslaan; bewaren)
  5. deponeren (neerleggen; leggen; plaatsen; wegleggen)
  6. deponeren (leggen)

Conjugations for deponeren:

o.t.t.
  1. deponeer
  2. deponeert
  3. deponeert
  4. deponeren
  5. deponeren
  6. deponeren
o.v.t.
  1. deponeerde
  2. deponeerde
  3. deponeerde
  4. deponeerden
  5. deponeerden
  6. deponeerden
v.t.t.
  1. heb gedeponeerd
  2. hebt gedeponeerd
  3. heeft gedeponeerd
  4. hebben gedeponeerd
  5. hebben gedeponeerd
  6. hebben gedeponeerd
v.v.t.
  1. had gedeponeerd
  2. had gedeponeerd
  3. had gedeponeerd
  4. hadden gedeponeerd
  5. hadden gedeponeerd
  6. hadden gedeponeerd
o.t.t.t.
  1. zal deponeren
  2. zult deponeren
  3. zal deponeren
  4. zullen deponeren
  5. zullen deponeren
  6. zullen deponeren
o.v.t.t.
  1. zou deponeren
  2. zou deponeren
  3. zou deponeren
  4. zouden deponeren
  5. zouden deponeren
  6. zouden deponeren
en verder
  1. is gedeponeerd
  2. zijn gedeponeerd
diversen
  1. deponeer!
  2. deponeert!
  3. gedeponeerd
  4. deponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for deponeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
aplicar toedienen
arrojar gesmijt
colocar neerzetten
depositar neerzetten
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
destinar detacheren
pagar boeten
publicar publiceren; uitgeven
verter inschenken; leeggieten; uitgieten
VerbRelated TranslationsOther Translations
almacenar bewaren; deponeren; opslaan bergen; opruimen; stallen
aplicar deponeren; leggen aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; plaatsen; toepassen; uitwrijven; utiliseren; zetten
arrojar deponeren; neerleggen afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; golven; keilen; kotsen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
colocar deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; zetten; zich afspelen
deponer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afwijzen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren
depositar bewaren; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; opslaan; plaatsen; stationeren; storten; wegleggen; zetten afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; betrappen; bijstorten; bijzetten; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; neerzetten; omlijnen; op rekening storten; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; tussenleggen; verneuken; zetten
depositar sobre deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bewaren; neerleggen; onderuit halen; opzij leggen; wegzetten
derribar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afbreken; begeven; bomen kappen; breken; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; ruineren; slopen; smijten; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen
destinar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; loskrijgen; losmaken; lostornen; neerleggen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken
encajar deponeren; leggen aanpraten; aansmeren; bijpassen; ineenschuiven; inpassen; klemmen; knellen; neerleggen; omklemmen; onderuit halen; passen; passen in; plaatsen; zetten
estacionar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inrichten; installeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren
guardar bewaren; deponeren; opslaan achterhouden; afdekken; afschermen; afschutten; afsluiten; afzonderen; apart zetten; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaken; bewaren; conserveren; dichtdoen; geen afstand doen van; hamsteren; hoeden; houden; in veiligheid brengen; inhouden; instandhouden; isoleren; niet laten gaan; opbergen; oppotten; opslaan; opzij leggen; potten; sluiten; surveilleren; thuishouden; toedoen; toekijken; toemaken; toezicht houden; toezien; toezien op; vasthouden; wegbergen; wegsluiten; wegsteken; wegstoppen
ingresar deponeren; storten doen in; gieten; inbrengen; indoen; instoppen; schenken; uitstorten
meter deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; inprikken; opruimen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
mover deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten beroeren; bewegen; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; raken; roeren; stappen; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zich verplaatsen; zich voortbewegen
pagar deponeren; storten afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; besteden; betalen; bezoldigen; boeten; dokken; geld overmaken; gieten; gunnen; honoreren; iets toekennen; lonen; neerleggen; onderuit halen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; salariëren; schenken; spenderen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbetalen; uitgeven; uitkeren; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met
poner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; neerzetten; offreren; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; zetten
publicar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; doen verschijnen; neerleggen; onderuit halen; openbaar maken; openbaren; oplezen; per advertentie aankondigen; posten; proclameren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
salvar bewaren; deponeren; opslaan bergen; in veiligheid brengen; overbruggen; redden
situar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten kalibreren; neerleggen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
transcribir deponeren; storten bewerken; geld overmaken; overboeken; overschrijven; overzenden; tekst redigeren
verter deponeren; neerleggen afdruipen; afscheiden; afvoeren; doneren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; geven; gieten op; gunnen; gunst verlenen; ingieten; leegstorten; lopen; lozen; opgieten; ruimen; schenken; sijpelen; stromen; uitdruppelen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; vergieten; vloeien
- neerleggen

Synonyms for "deponeren":


Antonyms for "deponeren":


Related Definitions for "deponeren":

  1. het er in bewaring geven1
    • je moet je geld op de bank deponeren1
  2. het op een plaats leggen1
    • hij deponeerde het pakje op tafel1

Wiktionary Translations for deponeren:


Cross Translation:
FromToVia
deponeren dejar; depositar leave — To give (something) to someone; to deliver (something) to a repository; to deposit
deponeren depositar deponieren — an einen sicheren Ort zur Aufbewahrung geben (meist Wertvolles)
deponeren depositar déposer — Traductions à trier suivant le sens