Dutch

Detailed Translations for doordrijven from Dutch to Spanish

doordrijven:

doordrijven verb (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)

  1. doordrijven

Conjugations for doordrijven:

o.t.t.
  1. drijf door
  2. drijft door
  3. drijft door
  4. drijven door
  5. drijven door
  6. drijven door
o.v.t.
  1. dreef door
  2. dreef door
  3. dreef door
  4. dreven door
  5. dreven door
  6. dreven door
v.t.t.
  1. heb doorgedreven
  2. hebt doorgedreven
  3. heeft doorgedreven
  4. hebben doorgedreven
  5. hebben doorgedreven
  6. hebben doorgedreven
v.v.t.
  1. had doorgedreven
  2. had doorgedreven
  3. had doorgedreven
  4. hadden doorgedreven
  5. hadden doorgedreven
  6. hadden doorgedreven
o.t.t.t.
  1. zal doordrijven
  2. zult doordrijven
  3. zal doordrijven
  4. zullen doordrijven
  5. zullen doordrijven
  6. zullen doordrijven
o.v.t.t.
  1. zou doordrijven
  2. zou doordrijven
  3. zou doordrijven
  4. zouden doordrijven
  5. zouden doordrijven
  6. zouden doordrijven
diversen
  1. drijf door!
  2. drijft door!
  3. doorgedreven
  4. doordrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doordrijven:

NounRelated TranslationsOther Translations
acometer aantasten; aanvallen; attaqueren; bekruipen; besluipen
atacar aantasten; aanvallen; attaqueren; een uitval doen
avanzar vooruitgaan; vorderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
acometer doordrijven aanvallen; attaqueren; bestormen; dwingen; forceren; iemand overvallen met iets; inhakken; inhouwen; overrompelen; overvallen; verrassen
agraviar doordrijven afgeven op; belasteren; beschimpen; bespotten; dwingen; forceren; geweld gebruiken; grieven; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn doen; smaden; uitschelden; verzwaren; zeer doen; zwaarder maken
arrebatar doordrijven aanrekenen; aanwrijven; achteroverdrukken; berispen; beschuldigen; blameren; gappen; geweld gebruiken; gispen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kwalijk nemen; laken; nadragen; ontvreemden; ontworstelen; ontwringen; pikken; stelen; verdonkeremanen; verhuizen; verkassen; vervreemden; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegkapen; wegpikken; zich door te worstelen bevrijden
asaltar doordrijven aanvallen; afstormen op; attaqueren; belegeren; beroven; bestormen; binnenspringen; geweld gebruiken; iemand overvallen met iets; overrompelen; overvallen; roven; verrassen; zich aan iemand vergrijpen
asediar doordrijven belegeren; geweld gebruiken
atacar doordrijven aanvallen; aanvechten; afsluiten; attaqueren; belegeren; bestormen; bestrijden; betwisten; dichtdoen; geweld gebruiken; grijpen; onteren; ontwijden; overvallen; schofferen; sluiten; toedoen; toemaken; toeslaan
atracar doordrijven geweld gebruiken; iemand overvallen met iets; overrompelen; overvallen; schofferen; verrassen
avanzar doordrijven aanrukken; aflopen; bevorderd worden; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vliegen; voorbijgaan; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
disponer doordrijven arrangeren; bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren; voorschrijven
endilgar doordrijven opzadelen
forzar doordrijven afdwingen; dwingen; forceren; geweld gebruiken; kraken; losbreken; noodzaken tot; onteren; ontwijden; openbreken; openrukken; opentrappen; overbelasten
forzarse doordrijven dwingen; forceren; overbelasten
inculcar doordrijven inprenten; op het hart drukken
infringir doordrijven dwingen; forceren; geweld gebruiken
llevar adelante doordrijven doorduwen; voorwaarts dragen
machacar doordrijven aandringen; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; doordrammen; doordrukken; drammen; dwingen; emmeren; fijnmaken; forceren; heien; herkauwen; inhameren; inheien; instampen; platdrukken; trappelen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; zemelen; zeuren
mandar doordrijven aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
transgredir doordrijven