Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. importeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for importeren from Dutch to Spanish

importeren:

importeren verb (importeer, importeert, importeerde, importeerden, geïmporteerd)

  1. importeren (invoeren)

Conjugations for importeren:

o.t.t.
  1. importeer
  2. importeert
  3. importeert
  4. importeren
  5. importeren
  6. importeren
o.v.t.
  1. importeerde
  2. importeerde
  3. importeerde
  4. importeerden
  5. importeerden
  6. importeerden
v.t.t.
  1. heb geïmporteerd
  2. hebt geïmporteerd
  3. heeft geïmporteerd
  4. hebben geïmporteerd
  5. hebben geïmporteerd
  6. hebben geïmporteerd
v.v.t.
  1. had geïmporteerd
  2. had geïmporteerd
  3. had geïmporteerd
  4. hadden geïmporteerd
  5. hadden geïmporteerd
  6. hadden geïmporteerd
o.t.t.t.
  1. zal importeren
  2. zult importeren
  3. zal importeren
  4. zullen importeren
  5. zullen importeren
  6. zullen importeren
o.v.t.t.
  1. zou importeren
  2. zou importeren
  3. zou importeren
  4. zouden importeren
  5. zouden importeren
  6. zouden importeren
en verder
  1. is geïmporteerd
  2. zijn geïmporteerd
diversen
  1. importeer!
  2. importeert!
  3. geïmporteerd
  4. importerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for importeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
importar importeren; invoeren afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken

Wiktionary Translations for importeren:

importeren
verb
  1. (overgankelijk) economie|nld (vanuit het buitenland) invoeren

Cross Translation:
FromToVia
importeren importar import — to bring in from a foreign country
importeren importar importieren — Waren aus dem Ausland in das eigene Land einführen
importeren importar importer — comm|fr apporter, introduire dans un pays des productions étranger.