Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. incalculeren:


Dutch

Detailed Translations for incalculeren from Dutch to Spanish

incalculeren:

incalculeren verb (calculeer in, calculeert in, calculeerde in, calculeerden in, ingecalculeerd)

  1. incalculeren (rekening houden met)
  2. incalculeren (verdisconteren)

Conjugations for incalculeren:

o.t.t.
  1. calculeer in
  2. calculeert in
  3. calculeert in
  4. calculeren in
  5. calculeren in
  6. calculeren in
o.v.t.
  1. calculeerde in
  2. calculeerde in
  3. calculeerde in
  4. calculeerden in
  5. calculeerden in
  6. calculeerden in
v.t.t.
  1. heb ingecalculeerd
  2. hebt ingecalculeerd
  3. heeft ingecalculeerd
  4. hebben ingecalculeerd
  5. hebben ingecalculeerd
  6. hebben ingecalculeerd
v.v.t.
  1. had ingecalculeerd
  2. had ingecalculeerd
  3. had ingecalculeerd
  4. hadden ingecalculeerd
  5. hadden ingecalculeerd
  6. hadden ingecalculeerd
o.t.t.t.
  1. zal incalculeren
  2. zult incalculeren
  3. zal incalculeren
  4. zullen incalculeren
  5. zullen incalculeren
  6. zullen incalculeren
o.v.t.t.
  1. zou incalculeren
  2. zou incalculeren
  3. zou incalculeren
  4. zouden incalculeren
  5. zouden incalculeren
  6. zouden incalculeren
diversen
  1. calculeer in!
  2. calculeert in!
  3. ingecalculeerd
  4. incalculerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for incalculeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
negociar handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer
VerbRelated TranslationsOther Translations
descontar incalculeren; verdisconteren aftrekken; disconteren; getallen van elkaar aftrekken; vereffenen; verrekenen; zich bij het rekenen vergissen; zich misrekenen
negociar incalculeren; verdisconteren afdingen; afpingelen; ageren; bemiddelen; handel drijven; handelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; tussenkomen
tomar en cuenta incalculeren; rekening houden met meeberekenen; meerekenen; meetellen