Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. inhuren:


Dutch

Detailed Translations for inhuren from Dutch to Spanish

inhuren:

inhuren verb (huur in, huurt in, huurde in, huurden in, ingehuurd)

  1. inhuren (in dienst nemen; aannemen; aantrekken)

Conjugations for inhuren:

o.t.t.
  1. huur in
  2. huurt in
  3. huurt in
  4. huren in
  5. huren in
  6. huren in
o.v.t.
  1. huurde in
  2. huurde in
  3. huurde in
  4. huurden in
  5. huurden in
  6. huurden in
v.t.t.
  1. heb ingehuurd
  2. hebt ingehuurd
  3. heeft ingehuurd
  4. hebben ingehuurd
  5. hebben ingehuurd
  6. hebben ingehuurd
v.v.t.
  1. had ingehuurd
  2. had ingehuurd
  3. had ingehuurd
  4. hadden ingehuurd
  5. hadden ingehuurd
  6. hadden ingehuurd
o.t.t.t.
  1. zal inhuren
  2. zult inhuren
  3. zal inhuren
  4. zullen inhuren
  5. zullen inhuren
  6. zullen inhuren
o.v.t.t.
  1. zou inhuren
  2. zou inhuren
  3. zou inhuren
  4. zouden inhuren
  5. zouden inhuren
  6. zouden inhuren
en verder
  1. ben ingehuurd
  2. bent ingehuurd
  3. is ingehuurd
  4. zijn ingehuurd
  5. zijn ingehuurd
  6. zijn ingehuurd
diversen
  1. huur in!
  2. huurt in!
  3. ingehuurd
  4. inhurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inhuren [znw.] noun

  1. inhuren (in dienst nemen; huren)
    el emplear; el alquilar; el enrolarse
  2. inhuren (huren van persoon)
    el chárter

Translation Matrix for inhuren:

NounRelated TranslationsOther Translations
alquilar huren; in dienst nemen; inhuren
chárter huren van persoon; inhuren bevrachtingsovereenkomst; charter
emplear huren; in dienst nemen; inhuren
enrolarse huren; in dienst nemen; inhuren keurend bekijken; monsteren
VerbRelated TranslationsOther Translations
alquilar afhuren; charteren; huren; verhuren
emplear aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aanwenden; benutten; bezigen; detacheren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; tewerkstellen; toepassen; uitbuiten; uitzenden
enrolarse aanmelden; aanmonsteren; inschrijven
reclutar aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aanroepen; aantrekken; aanwerven; inroepen; inviteren; ontbieden; oproepen; rekruteren; ronselen; sommeren; werven