Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. instuderen:


Dutch

Detailed Translations for instuderen from Dutch to Spanish

instuderen:

instuderen verb (studeer in, studeert in, studeerde in, studeerden in, ingestudeerd)

  1. instuderen (leren)

Conjugations for instuderen:

o.t.t.
  1. studeer in
  2. studeert in
  3. studeert in
  4. studeren in
  5. studeren in
  6. studeren in
o.v.t.
  1. studeerde in
  2. studeerde in
  3. studeerde in
  4. studeerden in
  5. studeerden in
  6. studeerden in
v.t.t.
  1. heb ingestudeerd
  2. hebt ingestudeerd
  3. heeft ingestudeerd
  4. hebben ingestudeerd
  5. hebben ingestudeerd
  6. hebben ingestudeerd
v.v.t.
  1. had ingestudeerd
  2. had ingestudeerd
  3. had ingestudeerd
  4. hadden ingestudeerd
  5. hadden ingestudeerd
  6. hadden ingestudeerd
o.t.t.t.
  1. zal instuderen
  2. zult instuderen
  3. zal instuderen
  4. zullen instuderen
  5. zullen instuderen
  6. zullen instuderen
o.v.t.t.
  1. zou instuderen
  2. zou instuderen
  3. zou instuderen
  4. zouden instuderen
  5. zouden instuderen
  6. zouden instuderen
en verder
  1. is ingestudeerd
diversen
  1. studeer in!
  2. studeert in!
  3. ingestudeerd
  4. instuderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for instuderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aprender bekwamen; blokken; leren; studeren
estudiar bekwamen; blokken; leren; studeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
aprender instuderen; leren aanleren; blokken; eigen maken; gunnen; horen; iets leren; iets toekennen; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; ondervragen; onderwijzen; oppikken; opsteken; overhoren; studeren; te horen krijgen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren; vernemen; verwerven
estudiar instuderen; leren aankijken; aanleren; afwegen; bekijken; beschouwen; bestuderen; blikken; blikken werpen; blokken; considereren; eigen maken; gadeslaan; in overweging nemen; leren; oppikken; opsteken; overdenken; overwegen; studeren; toeschouwen; verwerven
practicar instuderen; leren beoefenen; oefenen; repeteren; uitoefenen