Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. overstappen:
  2. overstap:


Dutch

Detailed Translations for overstappen from Dutch to Spanish

overstappen:

overstappen verb (stap over, stapt over, stapte over, stapten over, overgestapt)

  1. overstappen

Conjugations for overstappen:

o.t.t.
  1. stap over
  2. stapt over
  3. stapt over
  4. stappen over
  5. stappen over
  6. stappen over
o.v.t.
  1. stapte over
  2. stapte over
  3. stapte over
  4. stapten over
  5. stapten over
  6. stapten over
v.t.t.
  1. ben overgestapt
  2. bent overgestapt
  3. is overgestapt
  4. zijn overgestapt
  5. zijn overgestapt
  6. zijn overgestapt
v.v.t.
  1. was overgestapt
  2. was overgestapt
  3. was overgestapt
  4. waren overgestapt
  5. waren overgestapt
  6. waren overgestapt
o.t.t.t.
  1. zal overstappen
  2. zult overstappen
  3. zal overstappen
  4. zullen overstappen
  5. zullen overstappen
  6. zullen overstappen
o.v.t.t.
  1. zou overstappen
  2. zou overstappen
  3. zou overstappen
  4. zouden overstappen
  5. zouden overstappen
  6. zouden overstappen
diversen
  1. stap over!
  2. stapt over!
  3. overgestapt
  4. overstappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overstappen [het ~] noun

  1. het overstappen

Translation Matrix for overstappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
hacer trasbordo overstappen
VerbRelated TranslationsOther Translations
cambiar overstappen Wisselen; aflossen; afwisselen; amenderen; converteren; fluctueren; hernieuwen; herstellen; herzien; iets omdraaien; inruilen; inwisselen; kenteren; modificeren; omkeren; omruilen; omwerken; omwisselen; omzetten; omzwaaien; remplaceren; renoveren; restaureren; ruilen; variëren; veranderen; verbeteren; vernieuwen; verruilen; vervangen; verwisselen; wijzigen; wisselen
trasbordar overstappen
traspasar overstappen aangeven; aanreiken; afgeven; delegeren; geven; overdragen; overgeven; overhandigen; overschrijden; toesteken

Related Words for "overstappen":


overstap: