Dutch

Detailed Translations for schreeuw from Dutch to Spanish

schreeuw:

schreeuw [de ~ (m)] noun

  1. de schreeuw (roep; uitroep; kreet; gil)
    el chillido; el grito; el alarido

Translation Matrix for schreeuw:

NounRelated TranslationsOther Translations
alarido gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep gebrul; gebulder; gegil; gehuil; gejammer; geloei; geraas; gescheld; geschreeuw; getier; geweeklaag; loeien van de wind
chillido gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep gepiep; gescheld; getier; getjilp
grito gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep gegalm; geschal; gescheld; getier; kreet; leus; luidkeelse uitroep; strijdkreet; yell

Related Words for "schreeuw":


Wiktionary Translations for schreeuw:

schreeuw
noun
  1. een luide (uit)roep

Cross Translation:
FromToVia
schreeuw grito scream — loud exclamation
schreeuw grito shout — a loud burst of voice
schreeuw alarido clameurgrand cri, ordinairement des cris confus de plusieurs personnes réunir.
schreeuw alarido; grito crison perçant ou puissant émis par la voix d'un être humain ou d’un animal.

schreeuw form of schreeuwen:

Conjugations for schreeuwen:

o.t.t.
  1. schreeuw
  2. schreeuwt
  3. schreeuwt
  4. schreeuwen
  5. schreeuwen
  6. schreeuwen
o.v.t.
  1. schreeuwde
  2. schreeuwde
  3. schreeuwde
  4. schreeuwden
  5. schreeuwden
  6. schreeuwden
v.t.t.
  1. heb geschreeuwd
  2. hebt geschreeuwd
  3. heeft geschreeuwd
  4. hebben geschreeuwd
  5. hebben geschreeuwd
  6. hebben geschreeuwd
v.v.t.
  1. had geschreeuwd
  2. had geschreeuwd
  3. had geschreeuwd
  4. hadden geschreeuwd
  5. hadden geschreeuwd
  6. hadden geschreeuwd
o.t.t.t.
  1. zal schreeuwen
  2. zult schreeuwen
  3. zal schreeuwen
  4. zullen schreeuwen
  5. zullen schreeuwen
  6. zullen schreeuwen
o.v.t.t.
  1. zou schreeuwen
  2. zou schreeuwen
  3. zou schreeuwen
  4. zouden schreeuwen
  5. zouden schreeuwen
  6. zouden schreeuwen
en verder
  1. ben geschreeuwd
  2. bent geschreeuwd
  3. is geschreeuwd
  4. zijn geschreeuwd
  5. zijn geschreeuwd
  6. zijn geschreeuwd
diversen
  1. schreeuw!
  2. schreeuwt!
  3. geschreeuwd
  4. schreeuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schreeuwen [de ~] noun, plural

  1. de schreeuwen (roepen; kreten; gillen)
    el chillidos; el gritos; el aullidos; el alaridos

Translation Matrix for schreeuwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
alaridos gillen; kreten; roepen; schreeuwen gegil; gekrijs; geschreeuw
aullidos gillen; kreten; roepen; schreeuwen
chillar joelen
chillidos gillen; kreten; roepen; schreeuwen gebrul; gebulder; gegier; gegil; gekrijs; geschreeuw
encolerizarse driftig zijn; opstuiven; opvliegen
gritos gillen; kreten; roepen; schreeuwen gebrul; gebulder; gegier; gegil; gekrijs; geschreeuw
VerbRelated TranslationsOther Translations
agredir de palabra blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; vloeken
ajear blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; vloeken
aullar gillen; krijsen; schreeuwen brullen; emmeren; gillen; grienen; huilen; janken; joelen; krijsen; roepen; sniffen; snikken; snotteren; uitjouwen; wenen
balar blaffen; brullen; bulderen; schreeuwen blaten; blèren; brullen; mekkeren; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen
berrear gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; huilen; janken; krijsen; roepen
blasfemar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen belasteren; beledigen; beschimpen; foeteren; honen; ketteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen; schelden; smaden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; verguizen; vloeken
bramar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blèren; brullen; foeteren; fulmineren; gillen; huilen; janken; joelen; krijsen; razen; tekeergaan; tieren; uitjouwen; vloeken
chillar blaffen; brullen; bulderen; daveren; gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; emmeren; fluisteren; foeteren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; knarsen; krassen; krijsen; lispelen; luidkeels iets verkondigen; piepen; roepen; schetteren; sissen; tetteren; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen; zich krabben
dar gritos blaffen; brullen; bulderen; gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; het uitgillen; roepen; uitroepen; uitschreeuwen
dar voces blaffen; brullen; bulderen; gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; het uitgillen; roepen; uitroepen; uitschreeuwen
desentonar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; ketteren; kwaad zijn; schuimbekken; vloeken; woedend zijn
despotricar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; fulmineren; ketteren; razen; tekeergaan; tieren; vloeken
despotricar contra blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; vloeken
encolerizarse blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen fulmineren; op tilt slaan; opstuiven; opvliegen; uitvaren tegen; vuilbekken
enfurecerse blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen boos worden; foeteren; fulmineren; uitvaren tegen; vloeken; vuilbekken
gritar blaffen; brullen; bulderen; gillen; krijsen; schreeuwen aanroepen; blèren; brullen; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; krijsen; roepen; toeroepen; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
gritar a voces blaffen; brullen; bulderen; schreeuwen brullen; het uitgillen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
imprecar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; ketteren; verdoemen; vervloeken; verwensen
lanzar blasfemias blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen beledigen; foeteren; fulmineren; ketteren; razen; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren tegen; vloeken
refunfuñar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; grauwen; kankeren; ketteren; kwaad zijn; protesteren; sakkeren; schuimbekken; snauwen; tegenspartelen; tegenstribbelen; uitvaren tegen; verzetten; vloeken; woedend zijn; zemelen; zeuren
soltar palabrotas blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen fulmineren; ketteren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; vloeken
soltar un taco blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen ketteren
tronar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen echoën; foeteren; galmen; knallen; kwakken; met krachtige stem zingen; neerkwakken; resoneren; schallen; smakken; vloeken; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
vocear gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; het uitgillen; kwaken; kwekken; kwetteren; snateren; uitroepen; uitschreeuwen
vociferar blaffen; brullen; bulderen; daveren; gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; foeteren; fulmineren; gillen; huilen; janken; jubelen; juichen; ketteren; krijsen; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; tekeergaan; tetteren; tieren; uitvaren tegen; vloeken
zarpar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen afreizen; afvaren; foeteren; heengaan; uitvaren; uitvaren tegen; van wal gaan; verdwijnen; verlaten; vloeken; wegreizen; wegtrekken

Related Words for "schreeuwen":


Antonyms for "schreeuwen":


Related Definitions for "schreeuwen":

  1. het hard roepen1
    • schreeuw niet zo, ik versta je wel!1

Wiktionary Translations for schreeuwen:


Cross Translation:
FromToVia
schreeuwen gritar call — to cry or shout
schreeuwen gritar scream — to make the sound of a scream
schreeuwen gritar shout — to utter a sudden and loud outcry
schreeuwen gritar; hablar alto yell — shout (verb)
schreeuwen gritar; rebuznar; balar; ladrar crierjeter un ou plusieurs cris.
schreeuwen aullar; ulular; rebuznar; balar; gritar; ladrar hurler — Traductions à trier suivant le sens