Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. solidariseren:


Dutch

Detailed Translations for solidariseren from Dutch to Spanish

solidariseren:

solidariseren verb (solidariseer, solidariseert, solidariseerde, solidariseerden, gesolidariseerd)

  1. solidariseren (solidair maken)

Conjugations for solidariseren:

o.t.t.
  1. solidariseer
  2. solidariseert
  3. solidariseert
  4. solidariseren
  5. solidariseren
  6. solidariseren
o.v.t.
  1. solidariseerde
  2. solidariseerde
  3. solidariseerde
  4. solidariseerden
  5. solidariseerden
  6. solidariseerden
v.t.t.
  1. heb gesolidariseerd
  2. hebt gesolidariseerd
  3. heeft gesolidariseerd
  4. hebben gesolidariseerd
  5. hebben gesolidariseerd
  6. hebben gesolidariseerd
v.v.t.
  1. had gesolidariseerd
  2. had gesolidariseerd
  3. had gesolidariseerd
  4. hadden gesolidariseerd
  5. hadden gesolidariseerd
  6. hadden gesolidariseerd
o.t.t.t.
  1. zal solidariseren
  2. zult solidariseren
  3. zal solidariseren
  4. zullen solidariseren
  5. zullen solidariseren
  6. zullen solidariseren
o.v.t.t.
  1. zou solidariseren
  2. zou solidariseren
  3. zou solidariseren
  4. zouden solidariseren
  5. zouden solidariseren
  6. zouden solidariseren
en verder
  1. ben gesolidariseerd
  2. bent gesolidariseerd
  3. is gesolidariseerd
  4. zijn gesolidariseerd
  5. zijn gesolidariseerd
  6. zijn gesolidariseerd
diversen
  1. solidariseer!
  2. solidariseert!
  3. gesolidariseerd
  4. solidariserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for solidariseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
consolidar solidair maken; solidariseren consolideren; verstevigen
fortalecer solidair maken; solidariseren consolideren; harden; stalen; sterken; sterker maken; sterker worden; uitharden; versterken; verstevigen
solidarizar solidair maken; solidariseren