Dutch

Detailed Translations for speuren from Dutch to Spanish

speuren:

Conjugations for speuren:

o.t.t.
  1. speur
  2. speurt
  3. speurt
  4. speuren
  5. speuren
  6. speuren
o.v.t.
  1. speurde
  2. speurde
  3. speurde
  4. speurden
  5. speurden
  6. speurden
v.t.t.
  1. heb gespeurd
  2. hebt gespeurd
  3. heeft gespeurd
  4. hebben gespeurd
  5. hebben gespeurd
  6. hebben gespeurd
v.v.t.
  1. had gespeurd
  2. had gespeurd
  3. had gespeurd
  4. hadden gespeurd
  5. hadden gespeurd
  6. hadden gespeurd
o.t.t.t.
  1. zal speuren
  2. zult speuren
  3. zal speuren
  4. zullen speuren
  5. zullen speuren
  6. zullen speuren
o.v.t.t.
  1. zou speuren
  2. zou speuren
  3. zou speuren
  4. zouden speuren
  5. zouden speuren
  6. zouden speuren
en verder
  1. ben gespeurd
  2. bent gespeurd
  3. is gespeurd
  4. zijn gespeurd
  5. zijn gespeurd
  6. zijn gespeurd
diversen
  1. speur!
  2. speurt!
  3. gespeurd
  4. speurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for speuren:

NounRelated TranslationsOther Translations
rastrear dreggen
VerbRelated TranslationsOther Translations
absorber por la nariz naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven
curiosear naspeuring doen; neuzen; rechercheren; snuffelen; speuren om zich heen kijken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; snuffelen; snuffelen aan; struinen
descubrir naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren achter komen; achterhalen; bemerken; bloot leggen; blootleggen; bouwklaar maken; doorvorsen; fileren; ontbloten; ontginnen; onthullen; ontmaskeren; ontpoppen; openen; openstellen; opmerken; reveleren; te weten komen; toegankelijk maken; uitvinden; vrijgeven
divisar naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren aanschouwen; bekijken; doorvorsen; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien
esnifar naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren drugs gebruiken; drugs snuiven; een loopneus hebben; een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; snuiven
examinar onderzoeken; speuren; vorsen aankijken; aftasten; afwegen; bekijken; beproeven; beschouwen; bestuderen; bevoelen; bezichtigen; blikken; blikken werpen; controleren; doorvorsen; examen afnemen; examineren; exploreren; gadeslaan; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; ondervragen; onderzoeken; overdenken; overhoren; overwegen; proberen; schouwen; testen; toeschouwen; toetsen; uithoren; uitproberen; uitvragen; verhoren
explorar onderzoeken; speuren; vorsen aftasten; afvoelen; bevoelen; doorvorsen; onderzoeken; verkennen
explorar a fondo onderzoeken; speuren; vorsen doorvorsen
husmear en naspeuring doen; neuzen; rechercheren; snuffelen; speuren grasduinen
investigar onderzoeken; speuren; vorsen aftasten; bestuderen; bevoelen; doorvorsen; examineren; exploreren; naspeuren; nasporen; navorsen; onderzoeken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; overhoren; testen; toetsen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verkennen
rastrear naspeuring doen; neuzen; rechercheren; snuffelen; speuren crawlen; doorvorsen; dreggen; eggen; met een eg bewerken; naslaan; naspeuren; nasporen; onderzoeken; opzoeken
seguir el rastro de naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren doorvorsen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
examinar bladeren; browsen; zoeken