Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. versoberen:


Dutch

Detailed Translations for versoberen from Dutch to Spanish

versoberen:

versoberen verb (versober, versobert, versoberde, versoberden, versoberd)

  1. versoberen (vereenvoudigen; vergemakkelijken; simplificeren; bemakkelijken)

Conjugations for versoberen:

o.t.t.
  1. versober
  2. versobert
  3. versobert
  4. versoberen
  5. versoberen
  6. versoberen
o.v.t.
  1. versoberde
  2. versoberde
  3. versoberde
  4. versoberden
  5. versoberden
  6. versoberden
v.t.t.
  1. heb versoberd
  2. hebt versoberd
  3. heeft versoberd
  4. hebben versoberd
  5. hebben versoberd
  6. hebben versoberd
v.v.t.
  1. had versoberd
  2. had versoberd
  3. had versoberd
  4. hadden versoberd
  5. hadden versoberd
  6. hadden versoberd
o.t.t.t.
  1. zal versoberen
  2. zult versoberen
  3. zal versoberen
  4. zullen versoberen
  5. zullen versoberen
  6. zullen versoberen
o.v.t.t.
  1. zou versoberen
  2. zou versoberen
  3. zou versoberen
  4. zouden versoberen
  5. zouden versoberen
  6. zouden versoberen
diversen
  1. versober!
  2. versobert!
  3. versoberd
  4. versoberend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for versoberen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
facilitar bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen aanmoedigen; gunnen; gunst verlenen; ter beschikking stellen; verschaffen; verstrekken
simplificar bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen stroomlijnen