Dutch

Detailed Translations for voorleggen from Dutch to Spanish

voorleggen:

Conjugations for voorleggen:

o.t.t.
  1. leg voor
  2. legt voor
  3. legt voor
  4. leggen voor
  5. leggen voor
  6. leggen voor
o.v.t.
  1. legde voor
  2. legde voor
  3. legde voor
  4. legden voor
  5. legden voor
  6. legden voor
v.t.t.
  1. heb voorgelegd
  2. hebt voorgelegd
  3. heeft voorgelegd
  4. hebben voorgelegd
  5. hebben voorgelegd
  6. hebben voorgelegd
v.v.t.
  1. had voorgelegd
  2. had voorgelegd
  3. had voorgelegd
  4. hadden voorgelegd
  5. hadden voorgelegd
  6. hadden voorgelegd
o.t.t.t.
  1. zal voorleggen
  2. zult voorleggen
  3. zal voorleggen
  4. zullen voorleggen
  5. zullen voorleggen
  6. zullen voorleggen
o.v.t.t.
  1. zou voorleggen
  2. zou voorleggen
  3. zou voorleggen
  4. zouden voorleggen
  5. zouden voorleggen
  6. zouden voorleggen
diversen
  1. leg voor!
  2. legt voor!
  3. voorgelegd
  4. voorleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorleggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aparecer verschijnen
enseñar aanleren
parecer denkbeeld; gedachte; gezindheid; idee; kijk; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; vaststaande mening; visie; zienswijze
proyectar projecteren
representar afbeelden; afschilderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aparecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aan het licht komen; boven water komen; conveniëren; deugen; er uitzien; geschikt zijn; ogen; opdagen; opdiepen; opdoemen; opduiken; opkomen; passen; passend zijn; tevoorschijn komen; tevoorschijnkomen; uit ei kruipen; uitkomen; van de bodem ophalen; verrijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; weer verschijnen
demostrar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanschouwelijk maken; aantonen; bewijzen; demonstreren; exposeren; laten zien; presenteren; staven; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; veraanschouwelijken; vertonen; voordedaghalen
enseñar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen bijbrengen; exposeren; inlichten; laten zien; leren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; ontspinnen; opleiden; oprijzen; presenteren; rijzen; scholen; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; vertonen; voordedaghalen; voorlichten
exhibir aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen afsteken; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; laten zien; onthullen; ontmaskeren; opvallen; pralen; presenteren; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; vertonen; voor ogen brengen
hacer la presentación de aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen
manifestar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen betonen; betuigen; duiden; exposeren; manifesteren; ontvouwen; tentoonstellen; tonen; tot uitdrukking brengen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; vertonen
mostrar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen betonen; betuigen; exposeren; laten zien; oprijzen; presenteren; rijzen; tentoonspreiden; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitstallen; vertonen; voordedaghalen; waarmaken; wijzen naar
ofertar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbieden; aanreiken; geven; indienen; offreren; presenteren; uitloven
ofrecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; beloven; bieden; geven; indienen; offeren; opgeven; opofferen; overgeven; overhandigen; prijsgeven; toesteken; toezeggen; uitloven
parecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen corresponderen; de schijn van iets hebben; dunken; er uitzien; eruit zien; lijken; ogen; overeenkomen; overeenstemmen; schijnen; stroken; toeschijnen
poner aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; regelen; stationeren; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; wegleggen; zetten
presentar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbieden; aandienen; aangeven; aanreiken; adviseren; afgeven; blootleggen; etaleren; exposeren; geven; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; influisteren; ingeven; laten zien; onthullen; ontmaskeren; overgeven; overhandigen; presenteren; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; toesteken; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
proyectar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; concipiëren; omlijnen; projecteren
recomendar ter overweging geven; voorleggen aanbevelen; aanprijzen; aanraden; adviseren; iemand recommanderen; nomineren; recommanderen; van raad dienen; voordragen
representar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen adviseren; exposeren; iets aanraden; ingeven; raden; representeren; suggereren; tentoonstellen; tonen; vertegenwoordigen; vertonen; weergeven
someter a aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen bloot stellen aan

Wiktionary Translations for voorleggen:


Cross Translation:
FromToVia
voorleggen someter; presentar; entregar submit — enter or put forward something for approval, consideration, marking etc.
voorleggen presentar vorlegen — etwas jemand anderem zur Prüfung geben